Filosofie tlnt 2

Logica
Vandaag:
- Terugblik op vorige week
- De logica van Aristoteles
- Syllogismen
- Drogredeneringen
- Waarheidstabellen
- En nu jullie!

1 / 30
next
Slide 1: Slide
FilosofieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Logica
Vandaag:
- Terugblik op vorige week
- De logica van Aristoteles
- Syllogismen
- Drogredeneringen
- Waarheidstabellen
- En nu jullie!

Slide 1 - Slide

Hoe heb je de eerste les vorige week ervaren? Heb je thuis nog ergens over nagedacht?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

Logische redenering

Slide 4 - Mind map

Nut van logica:
  • We redeneren de hele dag
  • Symbolen in de 19e eeuw
  •  Natuurlijke taal = verwarrend
  • Formele logica
  • Basis van de computers

Slide 5 - Slide

Wat hoop je vandaag te leren?

Slide 6 - Mind map

Een stukje theorie:
Syllogisme is een redenering die bestaat uit:
  1. Een algemene uitspraak of regel (een major premisse)
  2. Een uitspraak over een uitzonderlijk geval (een minor premisse)
  3. Een conclusie

Een voorbeeld:
  1. Alle mensen zijn sterfelijk
  2. Socrates is een mens

Mens = de middenterm

Slide 7 - Slide

Welke conclusie volgt uit het syllogisme van de vorige slide?

Slide 8 - Open question

Maar... elke geldige redenering hoeft niet waar te zijn. Let op:
1. Alle leerlingen op het RBC heten Jan. 
2. Piet is een leerling op het RBC. 
3. Piet heet Jan. 

Slide 9 - Slide

De redenering op de vorige slide is:
A
Geldig en waar
B
Ongeldig en waar
C
Geldig en onwaar
D
Ongeldig en onwaar

Slide 10 - Quiz

Het klopt wel, maar deugt niet...
  • Een redenering is geldig als deze logisch uit de gegeven premissen volgt. 
  •  Een redenering is waar als de premissen en conclusie overeenkomen met de werkelijkheid!

Een geldige redenering is dus niet altijd waar en andersom!

Slide 11 - Slide

Waarom is de zin ''alle leerlingen op het RBC heten Jan'' een major premisse?

Slide 12 - Mind map

Opdracht (5 min)
In de volgende tekst zitten vijf syllogismen verstopt: herken ze en schrijf de major, de minor en de conclusie met zo min mogelijk woorden op. Gebruik in je major het woord ‘alle’. ‘iedere’ of ‘elke’. Tip: de algemene bewering (‘alle x zijn y’) wordt meestal niet zo duidelijk geformuleerd, maar is wel te vinden.


In deze straat hebben alle huizen een tuin, dus mijn huis op nummer 10 heeft ook een tuin. In
mijn tuin staat een flinke boom die gewoonlijk veel schaduw geeft, maar nu is het winter en
schijnt de zon gewoon naar binnen. Omdat het zondag is staat de televisie aan op een
sportzender. Zoals iedere zondag ben ik lang in bed gebleven. Straks moet ik mijn huiswerk
maken, want morgen is er gewoon school.

Slide 13 - Slide

Modus Ponens
Als het regent, worden de straten nat. 
Het regent.
Dus de straten worden nat. 

Slide 14 - Slide

De Modus Tollens werkt hetzelfde als de Modus Ponens, maar dan in de ontkenning. Probeer dit eens zelf.

Slide 15 - Open question

Alle mussen zijn vogels.
De mens is een mus.
De mens is een vogel.
A
Geldig en waar
B
Geldig en onwaar
C
Ongeldig en waar
D
Ongeldig en onwaar

Slide 16 - Quiz

Zonder eten ga je dood.
Pizza is eten.
Zonder pizza ga je dood.
A
Geldig en waar
B
Geldig en onwaar
C
Ongeldig en waar
D
Ongeldig en onwaar

Slide 17 - Quiz

Alle docenten zijn leugenaars.
Mevrouw Geerts is een docent.
Mevrouw Geerts is een leugenaar.
A
Geldig en waar
B
Geldig en onwaar
C
Ongeldig en waar
D
Ongeldig en onwaar

Slide 18 - Quiz

Alle leerlingen zijn morgen vrij.
Ik ben morgen vrij.
Ik ben een leerling.
A
Geldig en waar
B
Geldig en onwaar
C
Ongeldig en waar
D
Ongeldig en onwaar

Slide 19 - Quiz

Maak de volgende redeneringen af:

Slide 20 - Slide

Iedereen die dit leest is gek
------
Dus: ik ben gek

Slide 21 - Open question

-----
Lisa is een Brabander.
Dus: Lisa houdt van worstenbroodjes.

Slide 22 - Open question

Formele logica
  • Natuurlijke taal bevat vaagheden 
  • Formele logica bevat proposities
  • Connectieven
  • Implicaties

Slide 23 - Slide

Een voorbeeldje..
P (het regent)
Q (de straat wordt nat)

P -> Q
P
-------
Q


Slide 24 - Slide

Conjunctie: Het regent en de straten worden nat (P ^ Q)
Disjunctie: Het regent of de straten worden nat (P v Q)
Negatie:  ¬ P

Slide 25 - Slide

Wat zou hier staan?
P: het regent
Q: de straten worden nat
R: het waait

(P ^ Q) v (P ^ R)

Slide 26 - Open question

Zet dit zelf in propositielogica:
''Als het regent en het waait worden de straten nat. ''

Slide 27 - Open question

De volgende tekst staat vol redeneringen: er zitten er minimaal drie in. Haal deze drie redeneringen eruit en herschrijf ze in propositielogische formules. Vergelijk en controleer je werk met dat van je buurman of buurvrouw.


Zaterdag was ik in Amsterdam en zag vele vreemde mensen op straat.
Nu wist ik al dat er in elke grote stad vreemde mensen rondlopen, maar zoveel had ik er niet
verwacht. Het waren er zoveel dat ik zelfs als ik niet wist dat ik in Amsterdam was, toch wel wist
dat dit een grote stad moest zijn. Tegelijkertijd waren alle vreemde mensen, mensen die hier
niet thuis leken te horen.
Ik besloot een onderzoek uit te voeren en vroeg aan ieder vreemd mens waar hij of zij vandaan
kwam. Degene die antwoordden (en dat waren niet alle vreemde mensen die ik deze vraag
stelde) zeiden allemaal in Amsterdam thuis te horen. Ik noteerde dit zorgvuldig.
Ik stelde ze een tweede vraag, of ze ook in Amsterdam woonden. Hierop zeiden degenen die
de eerste vraag niet hadden beantwoord dat ze in Amsterdam woonden, en degenen die de
eerste vraag wel hadden beantwoord zeiden dat ze niet in Amsterdam woonden. Ik noteerde
ook deze antwoorden zorgvuldig.
Toen ik ‘s avonds weer thuis in Den Haag was bestudeerde ik mijn notities en kwam tot de
volgende conclusies: als je een vreemd mens in Amsterdam ziet lopen zullen degenen die
zeggen er thuis te horen er niet wonen en zullen degenen die niet zeggen er thuis te horen er
wel wonen.
Mijn onderzoek maakte mij echter ook tot een vreemd mens terwijl ik geen antwoord op de
eerste vraag heb gegeven: hoor ik nu in Amsterdam of niet?

Slide 28 - Slide

Waarheidstabellen:
P
1
0
P
 ¬P
1
0
0
1
P
Q
P ^ Q
1
1
1
0
0
1
0
0

Slide 29 - Slide

Wat vond je van de les van vandaag? Wat vond je het meest interessant?

Slide 30 - Open question