Grammatica: zinsbouw 1

Zinsbouw
Hoofdzinnen
1-2-3-zinnen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsbouw
Hoofdzinnen
1-2-3-zinnen

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan:
  • de persoonsvorm (pv) vinden in een zin.
  • het onderwerp vinden in een zin.
  • vertellen hoe je de persoonsvorm (pv)
    en het onderwerp kunt vinden.
Ik weet:
  • zinsdelen te herkennen.
  • hoe ik 1-2-3-zinnen kan maken.


Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord (ww) geeft aan dat iemand iets doet, dat er iets gebeurt. Beeld uit: 1) praten, 2) luisteren, 3) staan,
4) gooien, 5) vangen, 6) zitten, 7) kijken. 
Een deel van de werkwoorden is minder makkelijk te herkennen:
zijn, hebben, gaan, mogen, willen, kunnen, moeten.

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm is het werkwoord dat bij het onderwerp hoort.
Hoe vind je de persoonsvorm?
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm (pv) te vinden.
1) De eerste manier
Je verandert de zin in een vraag.
Het werkwoord dat vooraan komt, is de persoonsvorm (pv).

Slide 4 - Slide

Maak een vraag van deze zin:
De jongen stuurt een berichtje naar zijn vriend.

Slide 5 - Open question

Hoe vind je de persoonsvorm?
2) De tweede manier
Je verandert de tijd van de zin.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm (pv).
3) De derde manier
Je verandert de zin van enkelvoud (1) naar 
meervoud (2 of meer).
De persoonsvorm verandert.


Slide 6 - Slide

Zet het werkwoord sturen in de verleden tijd:
De jongen stuurt een berichtje naar zijn vriend.

Slide 7 - Open question

Zet het onderwerp en het werkwoord in het meervoud:
De jongen stuurt een berichtje naar zijn vriend.

Slide 8 - Open question

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Het onderwerp (ond)
Je vindt het onderwerp door de onderstaande vraag te stellen.


wie of wat + persoonsvorm

Slide 9 - Slide

Wat is het onderwerp?
A
De leerlingen
B
zitten
C
in de klas
D
in een kring.

Slide 10 - Quiz

Wat is een zinsdeel?
Eén woord
Een groep woorden
Soms één woord, soms een groep woorden

Slide 11 - Poll

Wat is een zinsdeel?
Een hoofdzin bestaat uit zinsdelen. 
Een zinsdeel is één woord of
een groepje woorden die bij elkaar horen.



Slide 12 - Slide

Welke 2 zinsdelen
heb je net geleerd?

Slide 13 - Mind map

Welke zinsdelen heb je net geleerd?
De persoonsvorm (pv) is een zinsdeel.
Het onderwerp (ond) is ook een zinsdeel.
In een hoofdzin staan de persoonsvorm
en het onderwerp altijd naast elkaar.
In een hoofdzin komt de persoonsvorm 
bijna altijd op de tweede plaats.

Slide 14 - Slide

Kan je de persoonsvorm en het onderwerp vinden?
Vragen
1) Wat is de persoonsvorm?
2) Wat is het onderwerp?
Voorbeeld

De leerling
leest
een leuk boek

Slide 15 - Slide

1 ond
2 pv
3 az
(wat)
de leerling
een leuk boek
leest

Slide 16 - Drag question

Wat is een 1-2-3 zin?
Een makkelijke manier om de volgorde in een zin te herkennen.
Het onderwerp = 1,  de persoonsvorm = 2
een ander zinsdeel = 3
De leerling
leest
een leuk boek
1 (onderwerp)
2 (persoonsvorm)
3 (ander zinsdeel)
   (wat)

Slide 17 - Slide

Wat kunnen we onder 3 (ander zinsdeel) vinden?
Voorbeelden

De leerling
doet
het boek
snel
in de tas.
1 (ond)
2 (pv)
3 (az) (wat)
3 (az) (hoe)
3 (az) (waar)
Het boek
zit
nu
in de tas.
1 (ond)
2 (pv)
3 (az) (wanneer)
3 (az) (waar)

Slide 18 - Slide

Ik reis om 8 uur met mijn vriendin met de bus naar Dordrecht
Met mijn vriendin
Naar Dordrecht
Met de bus
Om 
8 uur
Met wie
Wat
Waar
Hoe
Waarom
Wanneer

Slide 19 - Drag question

Wat is de volgorde in een 1-2-3 zin?
Volgorde in een 1-2-3-zin



De andere zinsdelen kunnen ook in een andere volgorde staan.




onderwerp
persoonsvorm
wanneer
hoe / met wie
waar
1
2
3
3
3

Slide 20 - Slide

Maak 1-2-3 zinnen
Sleep de woorden naar de goede plaats.

Slide 21 - Slide

1 ond
2 pv
3 az
(waar)
de telefoon
in de tas
zit

Slide 22 - Drag question

1 ond
2 pv
3 az
(wat)
3 az
(waar)
de jongen
uit de tas
zijn telefoon
pakt

Slide 23 - Drag question

1 ond
2 pv
3 az
(wat)
3 az
(van wie)
hij
van zijn vriend
een berichtje
ziet

Slide 24 - Drag question

1 ond
2 pv
3 az
(hoe)
3 az
(wat)
3 az
(waar)
het berichtje
hij
op zijn telefoon
snel
leest

Slide 25 - Drag question

Kan je de zinsdelen herkennen?
Opdracht
Tel de zinsdelen.
Typ een getal.

Slide 26 - Slide

Tel de zinsdelen. Typ een getal.

De jongen stuurt een berichtje naar zijn vriend.

Slide 27 - Open question

Tel de zinsdelen. Typ een getal.

De leerling uit Oekraïne en de leerling uit Syrië gaan straks naar de kantine.

Slide 28 - Open question

Opdracht
Ga in een kring staan.
We gaan samen een tekst maken.
Noem om de beurt een zinsdeel.

Slide 29 - Slide

Opdracht
Wat? Maak de volgende oefeningen: __________________.
Met wie? Werk samen met de klasgenoot naast je.
Hoe? Maak om de beurt een opgave. Praat samen.
Je moet hetzelfde antwoord opschrijven.
Hulp? De docent loopt rondes. 
Tijd? ____ minuten.
Klaar? 

Slide 30 - Slide

Ik kan zinsdelen herkennen
Ik heb nog hulp nodig
Ik kan het goed

Slide 31 - Poll

Ik kan een 1-2-3 zin maken
Ik heb nog hulp nodig
Ik kan het goed

Slide 32 - Poll

Slide 33 - Slide

Je docent zegt:
  • Blijf rustig zitten en praat zachtjes.
  • Pak je tas in.

Als ik het zeg:
Mag je opstaan, je stoel aanschuiven en wachten bij de deur tot de bel gaat.






Slide 34 - Slide