3.3 Nettokracht

4.3 Nettokracht - lesdoelen
  •  Je kunt 3 situaties beschrijven waarin zwaartekracht en een andere kracht elkaar in evenwicht houden.
  • Je kunt de nettokracht op een voorwerp berekenen.
  • Je kunt werken met een veerunster
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4.3 Nettokracht - lesdoelen
  •  Je kunt 3 situaties beschrijven waarin zwaartekracht en een andere kracht elkaar in evenwicht houden.
  • Je kunt de nettokracht op een voorwerp berekenen.
  • Je kunt werken met een veerunster

Slide 1 - Slide

Voorkennis
Het schilderij van het plaatje hangt aan de muur.

Welke krachten op dit schilderij?

Slide 2 - Slide

Welke krachten werken er op een hangend schilderij?
A
Zwaartekracht en spierkracht
B
Zwaartekracht en veerkracht
C
Zwaartekracht en spankracht
D
Veerkracht en spankracht

Slide 3 - Quiz

Nettokracht
De nettokracht is de optelsom van alle krachten, ook wel resultante  genoemd.

Slide 4 - Slide

Nettokracht bepalen
  • Tel alle krachten naar rechts bij elkaar op.
  • Tel alle krachten naar links bij elkaar op.
  • Haal dit van elkaar af. 
  • Is één van de krachten groter? Dan zal het naar die kant gaan bewegen.

Hetzelfde geldt voor krachten naar onder en boven!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Nettokracht bepalen
Hoe groot is de nettokracht? Welke kant werkt deze op?

Slide 9 - Slide

Hoe groot is de nettokracht?
A
15 N naar links
B
75 N naar links
C
75 N naar rechts
D
15 kg naar rechts

Slide 10 - Quiz

Twee krachten in evenwicht.

De zwaartekracht en spankracht zijn even groot, maar tegengesteld gericht.
De kist blijft in evenwicht.

Slide 11 - Slide

De normaalkracht (Fn)
De normaalkracht is de kracht van de ondergrond op het voorwerp. De kracht wijst loodrecht van de ondergrond af.

Een stilstaand voorwerp maakt evenwicht met de zwaartekracht.

Slide 12 - Slide

Opwaartse kracht (Fopw)
Een voorwerp onder water verplaatst een hoeveel water.

Dit zorgt voor een kracht omhoog: opwaartse kracht.

De grootte hangt af van hoeveel water wordt verplaatst.

Slide 13 - Slide

In welke richting wijst de normaalkracht?
A
Loodrecht van de ondergrond af.
B
Altijd tegen de zwaartekracht in.
C
Altijd met de zwaartekracht mee.
D
In de normale richting.

Slide 14 - Quiz

Wat bepaalt de grootte van de opwaartse kracht op een voorwerp?
A
De hoeveelheid water die verplaatst wordt.
B
De snelheid van het voorwerp.
C
De massa van het voorwerp.
D
De volume van het voorwerp.

Slide 15 - Quiz

De opwaartse kracht is voor een licht voorwerp groter dan voor een zwaar voorwerp.
A
Waar
B
Niet waar
C
Dat ligt eraan.
D
Dat kun je niet weten.

Slide 16 - Quiz

Proef 3 (bladzijde 172)
  • Lees proef 3 goed door. 
  • Je krijgt hier straks een aantal quizvragen over. 
  • We kunnen met de proef beginnen als iedereen precies weet wat er moet gebeuren.

Slide 17 - Slide

Aan welke krachtmeter moet je een voorwerp eerst hangen?
A
Dat maakt niet uit.
B
Aan de krachtmeter met de stugste veer.
C
Aan de krachtmeter met de minst stugge veer.
D
Je moet nooit iets aan een krachtmeter hangen.

Slide 18 - Quiz

Welke kracht ga je als eerste meten?
A
Veerkracht
B
Spierkracht
C
Spankracht
D
Opwaartse kracht

Slide 19 - Quiz

Hoeveel krachtmeters heb je nodig?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 20 - Quiz

Hoe ga je de opwaartse kracht bepalen?
A
Door twee krachtmeters te gebruiken
B
Met behulp van spierkracht.
C
Door het blokje te wegen.
D
Door een blokje onder te dompelen in water en de kracht te meten.

Slide 21 - Quiz

Welke massa heeft het massastuk dat je aan de krachtmeter moet hangen?
A
10 g
B
50 g
C
100 g
D
1 kg

Slide 22 - Quiz

Weektaak
  • Maak opdracht 8, 9 en 10 van par. 3.2 (blz. 139)
  • Lees paragraaf 3.3 (Nettokracht)
  • Maak opdracht 1 t/m 6 van par. 3.3 (blz. 148)

Vragen? Stel ze nu.

Slide 23 - Slide

Anis is net thuisgekomen uit school. Zijn rugzak met een massa van 13,2 kg staat op de vloer in de gang.

a)Bereken de zwaartekracht op de rugzak.

b)In deze situatie werkt er nog een andere kracht op de rugzak. Hoe heet die kracht?

c)Hoe groot is die kracht?

d)In welke richting werkt deze kracht?

Slide 24 - Slide

Als een auto met constante snelheid rijdt, verandert de beweging niet. In dat geval is de nettokracht 0 N.

b) F netto = 400N

c) Fnetto = 400 +300 = 700 N tegen de bewegingsrichting.

Slide 25 - Slide

Teken de andere krachten om evenwicht te maken.

Slide 26 - Slide

Met een takel wordt een kist met een massa van 200 kg omhoog gehesen. Op een gegeven moment hangt de kist stil in de lucht, zie de figuur.
aWelke twee krachten werken er nu op de kist?

b Hoe groot is de zwaatekracht ?

c Hoe groot is de nettokracht ?
d Teken deze krachten op schaal.

Slide 27 - Slide

Vul de ontbrekende woorden in.

Bij curling wordt het ijs vlak voor de steen stevig geveegd. Hierdoor gaat de steen over een laagje water glijden. Door het vegen, wordt de wrijvingskracht
................... De steen glijdt hierdoor
.......................
 door.

Slide 28 - Slide