V6 - oefenquiz 2

V6 - eindquiz
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FilosofieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

V6 - eindquiz

Slide 1 - Slide

Wat houdt het cognitivisme in?
A
De opvatting dat de geest wordt geproduceerd door interacties tussen zenuwcellen in de hersenen.
B
De opvatting dat hersenen en computers dezelfde functie hebben.
C
De opvatting dat de functie van ons brein informatieverwerking is.
D
De opvatting dat cognitie belangrijker is dan lichamelijke waarneming.

Slide 2 - Quiz

Hoe noem je het als je gebruik maakt van de omgeving om het denkvermogen te ontlasten?
A
Incorporeren
B
Cognitieve extensie
C
Dynamische interactie
D
Interfereren

Slide 3 - Quiz

Welke vorm van cognitie hoort niet bij het 4E-cognitivisme?
A
Extended cognition (uitgebreide cognitie)
B
Enactive cognition (enactieve cognitie)
C
Embodied cognition (belichaamde cognitie)
D
Enabled cognition (ingeschakelde cognitie)

Slide 4 - Quiz

“Met behulp van technologie compenseren we onze
onvolkomenheid.”
Bij welke antropologische wet hoort dit?
A
Bemiddelde onmiddellijkheid
B
Natuurlijke kunstmatigheid
C
Utopische standplaats
D
Filosofische onzin

Slide 5 - Quiz

Hoe heet het idee dat we de werking van neurale netwerken nabootsen op een computer?
A
fenomenologie
B
connectionisme
C
mentale representatie
D
symboolsysteemhypothese

Slide 6 - Quiz

Volgens wie is de mens een 'natural born cyborg'?
A
Andy Clark
B
Peter-Paul Verbeek
C
Bruno Latour
D
Meneer Berends

Slide 7 - Quiz

Geef de juiste en vrijwel volledige definitie van Extended cognition (uitgebreide cognitie)
A
Wij hebben een connectie met de objecten in onze omgeving, hierdoor worden onze denkprocessen aangetast.
B
Objecten in de omgeving beïnvloeden niet slechts onze denkprocessen, maar maken er deel uit van en vormen daarmee cognitieve extensies (uitbreidingen).
C
Denken gebeurt altijd in interactie met de omgeving en objecten uit de omgeving dienen vaak als hulpmiddel voor denkprocessen.
D
Denken is een handeling van een voelend en bewegend (sensomotorisch) lichaam in een dynamische interactie met de omgeving.

Slide 8 - Quiz

Het scenario waarbij steeds meer aangepast wordt aan de genen van de mens waardoor er een nieuwe soort ontstaat heet bij De Mul:
A
Extrahumanisme
B
Transhumanisme
C
Posthumanisme
D
Technohumanisme

Slide 9 - Quiz

Wat houdt de mesh in?
A
Onderlinge onafhankelijkheid van levende en niet-levende dingen waar wij onderdeel van uitmaken.
B
Onderlinge afhankelijkheid van levende en niet-levende dingen waar wij onderdeel van uitmaken.
C
Onderlinge afhankelijkheid van levende en niet-levende dingen waar wij geen deel van uitmaken.
D
Een samenhangend fenomeen van alle dingen op aarde.

Slide 10 - Quiz

Wat wordt bedoeld met het begrip ‘medewereld’ volgens Plessner?
A
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door ons lichaam.
B
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door onze excentrische positionaliteit.
C
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door onze verhouding tot andere mensen.
D
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door de taal.

Slide 11 - Quiz

Welke vooronderstellingen over handelen en gedrag kloppen niet volgens Morton?
A
er bestaat een duidelijk onderscheid
B
we kunnen goed, bewust vooruit plannen
C
lichaam en geest zijn gescheiden, geest stuurt het lichaam aan
D
alledrie

Slide 12 - Quiz

Waar doen plantenneurobiologen onderzoek naar?
A
Het zenuwstelsel van planten.
B
De relatie tussen mensen en planten.
C
De manier waarop planten met emotioneel beladen onderwerpen omgaan.
D
Het denkvermogen en het gevoel van planten.

Slide 13 - Quiz

Volgens welke filosoof is bestaanservaring van mensen van kleur gevormd door de blik van de witte mens?
A
Frantz Fanon
B
Hubert Dreyfus
C
Simone de Beauvoir
D
Maxine Sheets-Johnstone

Slide 14 - Quiz

'Er kwam stoom uit mijn oren' is een...
A
Oriëntatiemetafoor
B
Onlogische metafoor
C
Ontologische metafoor
D
Een natuurgetrouwe weergave van het moment dat ik het Filo-examen aan het maken ben.

Slide 15 - Quiz

Welk antwoord klopt niet?
'Volgens de Actor-Netwerktheorie...'
A
Hebben dingen geen vaste betekenis.
B
hebben mensen en niet-mensen overeenkomsten .
C
Kunnen dingen ook handelen.
D
Dragen niet-mensen morele verantwoordelijkheid.

Slide 16 - Quiz

Met 'recentrering' bedoelt Petran Kockelkoren...
A
Dat technologie ons uit ons vertrouwde middelpunt slingert.
B
Dat we ons kunnen verplaatsen in de standplaats van een ander.
C
Het opnieuw ervaren van jezelf als centrum van zintuiglijke waarneming.
D
Dat we geen vast oriëntatiepunt hebben van waaruit we de wereld op een samenhangende manier kunnen interpreteren.

Slide 17 - Quiz

Prereflectieve gewaarwording houdt in dat...
A
Je kunt voorvoelen wat er gaat gebeuren.
B
Je een intuïtief besef hebt van de positie en verhouding van je lichaamsdelen.
C
Dat je kennis opdoet door met je lichaam in de wereld te bewegen.
D
Dat je andere mensen tot object maakt.

Slide 18 - Quiz

Wat is het verschil tussen productsimulatie en processimulatie?
A
Bij productsimulatie wordt het eindresultaat van het denkproces nagebootst en bij processimulatie het denkproces van een mens.
B
Bij productsimulatie wordt het denkproces van een mens en bij processimulatie het eindresultaat van het denkproces.
C
Bij productsimulatie gaat het over de neurale netwerken in het brein en bij processimulatie over de connectie van de hersenen met de omgeving.
D
Bij productsimulatie gaat het over de connectie van de hersenen met de omgeving en bij processimulatie over de neurale netwerken in het brein.

Slide 19 - Quiz