voorzetsels 4e naamval pers.vnw.

Voorzetsels en 4e naamval
Je kent al de gewone persoonlijke voornaamwoorden, nu leer je welke vorm ze krijgen na bepaalde woorden, de voorzetsels.
Wij beginnen in Kapitel 7 met de voorzetsels met de 4e naamval. De persoonlijke voornaamwoorden staan achter deze voorzetsels ALTIJD in de 4e naamval.   

1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorzetsels en 4e naamval
Je kent al de gewone persoonlijke voornaamwoorden, nu leer je welke vorm ze krijgen na bepaalde woorden, de voorzetsels.
Wij beginnen in Kapitel 7 met de voorzetsels met de 4e naamval. De persoonlijke voornaamwoorden staan achter deze voorzetsels ALTIJD in de 4e naamval.   

Slide 1 - Slide

Vertaal: "durch"

Slide 2 - Open question

Vertaal: "für"

Slide 3 - Open question

Vertaal: "gegen"

Slide 4 - Open question

Vertaal: "ohne"

Slide 5 - Open question

Vertaal: "um"

Slide 6 - Open question

1e of 4e naamval?
vul bij de volgende zinnen de juiste vorm in van het persoonlijk voornaamwoord. 
Let op: in alle groene slides vind je een voorzetsel met 4e naamval in de zinnen. 
Dan kies je dus voor het pers. voornaamwoord in de 4e naamval. Succes!

Slide 7 - Slide

(ik) Warum spielt ihr ohne ............ ?

Slide 8 - Open question

(hij) Das hat ........ nie gesagt!

Slide 9 - Open question

(jij) Was hat Jeroen gegen .......... ?

Slide 10 - Open question

(wij) Er hat nichts für ........ gekauft.

Slide 11 - Open question

(hij) Alles dreht sich immer um .......!

Slide 12 - Open question

(jullie) Durch ......... habe ich die Wahrheit erfahren.

Slide 13 - Open question

(zij) Warum hat....... das nicht gehört ?

Slide 14 - Open question

4e naamval van pers. v.naamw.
Vul nu, liefst uit je hoofd, de vorm in de 4e naamval van de persoonlijke voornaamwoorden in.

Slide 15 - Slide

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
du

Slide 16 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
wir

Slide 17 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
ich

Slide 18 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
er

Slide 19 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
ihr

Slide 20 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
sie (ev)

Slide 21 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
sie (mv)

Slide 22 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
Sie

Slide 23 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
zonder

Slide 24 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
tegen

Slide 25 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
om

Slide 26 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
door

Slide 27 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
voor (iemand)

Slide 28 - Open question

Vertaal:
tegen hem

Slide 29 - Open question

Vertaal:
zonder haar

Slide 30 - Open question

Vertaal:
om jullie

Slide 31 - Open question

Vertaal:
voor ons

Slide 32 - Open question

Vertaal:
door jou

Slide 33 - Open question

Vertaal:
om haar

Slide 34 - Open question

Vertaal:
voor mij

Slide 35 - Open question

Leren voor de toets:
1. je kent de 6 voorzetsels en je kan deze NL-D vertalen, b.v. tegen = gegen
2. je weet da na deze 6 voorzetsels het persoonlijk voornaamwoord een andere vorm kan krijgen. 
3. je kent de vierde naamvalsvorm van de persoonlijke voornaamwoorden. 
VIEL ERFOLG!

Slide 36 - Slide