Nederlands Strux H7 Woorden met f en v

Woorden met f en v
Wat is het doel?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woorden met f en v
Wat is het doel?

Slide 1 - Slide

Doel van de les:
- Ik weet wanneer een f in een woord verandert in een v.
- Ik weet wanneer de f aan het einde van een lettergreep verdubbelt wordt.

Slide 2 - Slide

f aan het einde
Je hoort de f duidelijk aan het einde van het woord.
braaf     De jongen is braaf.
lief     Mijn oma is lief.

Slide 3 - Slide

Wat verandert er als je de zin verandert?
braaf     De brave jongen
lief     Mijn lieve oma

Slide 4 - Slide

meervoud van: ik leef
A
wij leefen
B
wij lefen
C
wij leeven
D
wij leven

Slide 5 - Quiz

het enkelvoud van: wij geloven
A
ik geloof
B
ik geloov
C
ik gelof
D
ik gelov

Slide 6 - Quiz

Maak de zin af:
Het ....... meisje.
A
doove
B
dofe
C
doofe
D
dove

Slide 7 - Quiz

Zet in het enkelvoud:
1000 slaven 1.....
A
slaaf
B
slav
C
slaav
D
slaf

Slide 8 - Quiz

Schrijf de volgende woorden in het meervoud (kleine letters met tussen de woorden een spatie):

druif dief kuif bedrijf teef

Slide 9 - Open question

Zet de woorden in het enkelvoud (kleine letters met een spatie tussen de woorden):

slaven staven neven geloven

Slide 10 - Open question

Verdubbeling van de letter f
tof     de toffe pubers
maf     de maffe pubers
duf     de duffe pubers
Bij een korte klank wordt de f verdubbeld en wordt het dus
 geen v!

Slide 11 - Slide

het meervoud van straf is:
A
stravven
B
straffen
C
strafen
D
straven

Slide 12 - Quiz

Schrijf in het meervoud op (kleine letters met tussen de woorden een spatie):

bof straf bluf hef

Slide 13 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(bedrijf) In het centrum staan
weinig ...................... .

Slide 14 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(slurf) Olifanten hebben ....................

Slide 15 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(drijf) De meeste boten kunnen ............

Slide 16 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(verf) Zullen we je kamer.................?

Slide 17 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(slof) Mijn................zijn kapot.

Slide 18 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(blaf) ................honden, bijten niet.
(Let op de hoofdletter!)

Slide 19 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(bluf) Volgens mij..............jullie vreselijk.

Slide 20 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(schrijf) Wil je dit voor mij op een papiertje......................?

Slide 21 - Open question

Vul het juiste woord in en schrijf op:
(straf) Veel .............. vinden de leerlingen vervelend.

Slide 22 - Open question

Nu alles door elkaar...
Doe je best.

Slide 23 - Slide

Vul in : In het centrum staan weinig....
A
bedrijffen
B
bedrijven
C
bedrijfen
D
bedrijvven

Slide 24 - Quiz

Vul goed in:
Veel .......op school vinden leerlingen vervelend.
A
strafen
B
straven
C
stravven
D
straffen

Slide 25 - Quiz

Vul goed in: Het nieuws van vandaag is weer erg ......... .
A
vraai
B
fraai
C
veraai
D
feraai

Slide 26 - Quiz

Aan het eind van een woord staat altijd een f,
NOOIT een v.

lief half beloof kalf

A
waar
B
niet waar
C
waar
D
niet waar

Slide 27 - Quiz

Dit was het bijna voor vandaag......Probeer zoveel mogelijk woordjes te onthouden. De timer wordt gezet op 1 minuut.
fijn, feest, fors, flink, fiets, figuur, fluit,
fantastisch, foetsie
vast, voordeel, vreselijk, vallen, vaag, voorover
blaffen, fraai, half, lief, straffen, bedrijven, schrijven,
sloffen, blaffen, verven, slurf, dieven

Slide 28 - Slide