This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
'Toets' Egyptenaren
Slide 1 - Slide
Waarom lag de landbouwgrond in het oude Egypte langs de rivier de Nijl?
A
Het is koeler dan in de woestijn dus
planten groeien beter.
B
Prettigst wonen, je hebt altijd drinkwater in de buurt.
C
Daar overstroomt de rivier ieder jaar en laat
vruchtbaar slib achter
D
Daar valt de meeste regen en dat is goed voor de planten.
Slide 2 - Quiz
Welke kant stroomt de Nijl op? Kijk goed naar de luchtfoto van Egypte.
A
Noorden
B
Oosten
C
Zuiden
D
Westen
Slide 3 - Quiz
Waar ligt de Nijldelta? Zet er een pijl bij op de luchtfoto.
Slide 4 - Open question
Het oude Egypte had drie seizoenen. Ze hadden te maken met het overstromen van de Nijl. In welke maanden werd er in Egypte gezaaid? Kijk goed naar het cirkeldiagram.
Slide 5 - Open question
De oude Egyptenaren gingen dingen opschrijven. Waarom deden ze dat?
A
Dan konden ze de goden beter aanbidden.
B
Dan waren afspraken duidelijk.
C
Dat was nodig voor het onderwijs.
Slide 6 - Quiz
Welke advertentie past het best bij de functie Farao?
A
1
B
2
Slide 7 - Quiz
De spullen op de afbeelding waren van farao Toetanchamon. Ze zijn in 1922 ontdekt. Waarom lagen al deze spullen daar?
A
Dit is een graf. Toetanchamon had deze spullen in het leven na de dood
weer nodig, geloofde hij.
B
Dit is een voorraadkamer. Toetanchamon bewaarde er zijn spullen.
C
Dit is het huis van Toetanchamon. Het lag verstopt onder het zand.
Slide 8 - Quiz
Waarom lieten farao’s hun lichaam mummificeren na hun dood?
A
De mummie werd in een tempel gezet zodat het volk de farao ook na
zijn dood kon aanbidden.
B
De farao’s hoopten dat hun lichaam door het mummificeren weer tot
leven werd gewekt.
C
De farao’s dachten dat ze hun lichaam zo mee konden nemen naar het
hiernamaals om het daar te gebruiken.
Slide 9 - Quiz
Onderzoekers hebben het lichaam van Toetanchamon onder een scanner gelegd. Ze zagen dat hij een afwijking aan zijn voet had. Drie personen zeggen er iets over. Wie heeft er gelijk?
A
‘Logisch dat er sandalen zijn meegegeven in het graf.’
B
‘Nu weten we hoe Toetanchamon is gestorven.
C
‘Nu is het duidelijk waarom er wandelstokken zijn meegegeven in het graf.’