Oefenvragen CRISIS 'Overheidsbeleid'

5H economie CRISIS 'Overheidsbeleid'
Gebruik deze meerkeuzevragen om te oefenen voor het SE6

Let op! Dit zijn oefenvragen, in SE6 komen geen meerkeuzevragen voor. Alleen open vragen.
Dit zijn kennisvragen. In het SE vooral vaardigheden!
Maar zonder kennis geen inzicht.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5H economie CRISIS 'Overheidsbeleid'
Gebruik deze meerkeuzevragen om te oefenen voor het SE6

Let op! Dit zijn oefenvragen, in SE6 komen geen meerkeuzevragen voor. Alleen open vragen.
Dit zijn kennisvragen. In het SE vooral vaardigheden!
Maar zonder kennis geen inzicht.

Slide 1 - Slide

Volgens het stabiliteits- en groeipact mag de staatsschuld maximaal ..I.. van het bbp zijn en het overheidstekort maximaal ..II.. van het bbp zijn.
A
I = 80%, II = 5%
B
I = 70%, II = 4%
C
I = 50%, II = 4%
D
I = 60%, II = 3%

Slide 2 - Quiz

Wat is geen reden om het overheidstekort hoger te laten worden dan 3%?

A
hoge tekorten leiden tot hoge inflatie
B
hoge tekorten leiden tot hoge rente
C
hoge tekorten leiden tot hoge inkomsten voor de overheid
D
hoge tekorten brengen overheidstaken in gevaar

Slide 3 - Quiz

Begrotingssaldo = overheidsontvangsten - overheidsuitgaven, dit saldo kan een tekort of een overschot zijn.

A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Begrotingstekort - aflossing = financieringstekort of financieringsoverschot.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Het financieringstekort is gelijk aan de toename van de staatsschuld.
Het financieringsoverschot is gelijk aan een afname van de staatsschuld.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

De overheid had voor het jaar 2011 een tekort. Toch sprak de minister van Financiën over een overschot van de overheid.
Dat komt doordat de ............I............. van de overheid groter zijn dan het tekort.
Aan het eind van 2011 is de staatsschuld ...........II............. dan aan het begin van het jaar.
A
I = aflossingen, II = groter
B
I = aflossingen, II = kleiner
C
I = rentebetalingen, II = groter
D
I = rentebetalingen, II = kleiner

Slide 7 - Quiz

totale overheidsontvangsten: 167
totale overheidsuitgaven: 202
waarvan:
aflossing op de staatsschuld: 10
rente op de staatsschuld: 13
Bereken de omvang van het financieringstekort over 2015 in miljarden euro's.
A
22
B
25
C
35
D
45

Slide 8 - Quiz

Twee beweringen over de staatsschuldquote.
I. Als de staatsschuld stijgt, stijgt de staatsschuldquote.
II. De staatsschuldquote is een voorraadgrootheid.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 9 - Quiz

overheidsbeleid: anti- of procyclisch
Anticyclisch
laagconjunctuur: uitgaven verhogen, inkomsten verlagen
hoogconjunctuur: uitgaven verlagen, inkomsten verhogen
Procyclisch
laagconjunctuur: uitgaven verlagen, inkomsten verhogen
hoogconjunctuur: uitgaven verhogen, inkomsten verlagen

Slide 10 - Slide

Als de overheid bij laagconjunctuur anticyclisch begrotingsbeleid wil voeren, moet zij .....


A
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verlagen
B
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verhogen
C
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verlagen
D
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verhogen

Slide 11 - Quiz

Een hoogconjunctuur in Nederland leidt voor de overheid tot:


A
hogere belastingontvangsten en overheidsuitgaven
B
lagere belastingontvangsten en overheidsuitgaven
C
hogere belastingontvangsten en lagere overheidsuitgaven
D
lagere belastingontvangsten en hogere overheidsuitgaven

Slide 12 - Quiz

Het anticyclisch overheidsbeleid bij hoogconjunctuur in Nederland leidt voor de overheid tot


A
hogere belastingontvangsten en overheidsuitgaven
B
lagere belastingontvangsten en hogere overheidsuitgaven
C
hogere belastingontvangsten en lagere overheidsuitgaven
D
lagere belastingontvangsten en overheidsuitgaven

Slide 13 - Quiz

Twee beweringen over conjunctuurbeleid.
I. De overheidsuitgaven extra verhogen bij laagconjunctuur is anticyclisch.
II. De overheidsinkomsten extra verhogen bij hoogconjunctuur is procyclisch.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 14 - Quiz

Krantenkop 1:"Import van Nederland neemt sterk af".
Krantenkop 2:"Nederlandse bedrijven zien hun voorraden toenemen".

De conjunctuur in Nederland ............

A
verslechtert
B
blijft gelijk
C
verbetert

Slide 15 - Quiz

Krantenkop 1:"Meer vraag naar uitzendkrachten".
Krantenkop 2:"Vertrouwen consument in economie blijft gelijk".

De conjunctuur in Nederland ............
A
verslechtert
B
blijft gelijk
C
verbetert

Slide 16 - Quiz

Wanneer in een land het marktmechanisme vrij spel heeft, zullen bij een ruime arbeidsmarkt .....

A
de prijzen van de producten dalen
B
de prijzen van de producten stijgen
C
de lonen van de werknemers dalen
D
de lonen van de werknemers stijgen

Slide 17 - Quiz

De theorie van Klassieken verklaart het ontstaan van ...I... werkloosheid, waarbij de hoogte van de lonen een rol speelt.
In deze theorie wordt vooral gekeken naar het ...II .... van het loon.


A
I = conjuncturele, II = kostenaspect
B
I = conjuncturele, II = koopkrachtaspect
C
I = structurele, II = kostenaspect
D
I = structurele, II = koopkrachtaspect

Slide 18 - Quiz

De theorie van Keynes verklaart het ontstaan van ...I... werkloosheid, waarbij de hoogte van de lonen een rol speelt.
In deze theorie wordt vooral gekeken naar het ...II .... van het loon.


A
I = conjuncturele, II = kostenaspect
B
I = conjuncturele, II = koopkrachtaspect
C
I = structurele, II = kostenaspect
D
I = structurele, II = koopkrachtaspect

Slide 19 - Quiz

Welke bewering is goed of fout?
I. Als de effectieve vraag kleiner is dan de productiecapaciteit, spreken we van onderbesteding, met als gevolg conjuncturele werkloosheid.
II. In het bestedingsevenwicht nemen de voorraadinvesteringen toe.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 20 - Quiz

De volgende schematische weergave
"Lonen ↑↑ → Effectieve vraag ↑↑ → Productie ↑↑ → Inkomens ↑↑ → Effectieve vraag ↑↑ → enz."" is een redenering van een klassieke econoom.

A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

De volgende schematische weergave
"Lonen ↑↑ → Prijzen ↑↑ → Internationale concurrentiepositie ↓↓ → Export ↓↓ → Productie ↓↓ → Werkgelegenheid ↓↓" is een redenering van een klassieke econoom.

A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Twee beweringen over de overheid.
I. Overheid moet bij onderbesteding volgens Klassieke economen ingrijpen.
II. Overheid moet bij onderbesteding volgens Keynesiaanse economen de bestedingen verlagen.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 23 - Quiz

De bezettingsgraad is .......

A
productie/ productiecapaciteit
B
productiecapaciteit/ productie
C
afzet/productie
D
productie/afzet

Slide 24 - Quiz

Welke stelling is goed of fout?
I. De bezettingsgraad is de verhouding tussen afzet en productie van een land.
II. Wanneer de effectieve vraag groter is dan de normale bezetting van de productiecapaciteit ontstaat bestedingsinflatie.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 25 - Quiz