H.4 Formuleren: verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Hoofdstuk 4

Leerdoelen

Aan het eind van deze les...

• weet je wat verwijswoorden zijn.

• kun je uitleggen en herkennen met welke verwijswoorden je naar de-woorden en het-woorden verwijst.
  
  

• kun je in een tekst/zin aangeven of een verwijswoord goed of niet goed gebruikt wordt. 

• kun je bij het schrijven van een tekst verwijswoorden op een goede manier gebruiken. 

Iris was nog maar een klein meisje toen ... haar eigen land verliet en naar Nederland kwam.

1. hem
2. het
3. hij
4. zij

Het patroon op de neus van een kat is zo uniek, dat ... gelijkstaat aan een vingerafdruk.

1. hem
2. het
3. hij
4. zij

De hond van de buren is heel lief en vrolijk, dus ze kunnen ... makkelijk alleen laten met hun kinderen.

1. hem
2. het
3. hij
4. zij

We kunnen nog niet naar het zwembad, want ... is nog niet open.

1. zij
2. hij
3. het
4. die

Uitlegfilmpje

Bekijk het uitlegfilmpje van Nieuw Nederlands.

Geslacht opzoeken

• Woordenboek

www.vandale.nl

Woordgeslacht

Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

mannelijk                           de-
vrouwelijk                           woorden

onzijdig                                het-
                                                  woorden

Let op!

Het woordgeslacht heeft meestal niets te maken met mannelijk en vrouwelijk in de gewone betekenis.

'Hij ging gisteren naar een monteur, maar die kon helaas niets meer doen.'
-die- verwijst naar:

1. Hij
2. gisteren
3. een
4. monteur

'Voetballen is volgens Chris de mooiste sport die er bestaat!'
-die- verwijst naar:

1. Voetballen
2. sport
3. Chris
4. de mooiste

Paul verzamelt postzegels. Hij heeft er inmiddels al honderden.
Waar verwijst -hij- naar?

Voorzichtig haalt hij ze met een pincet van een natgemaakte envelop. Zo gaan de postzegels niet kapot.

Waar verwijst -ze- in de eerste zin naar?

Vul in: De getuige legde ... verklaring af.

1. zijn
2. haar
3. zijn/haar
4. hun

De vereniging (v) werft ...leden in ziekenhuizen.

1. hun
2. zijn
3. haar

Het team heeft ... tactiek gewijzigd.

1. hun
2. haar
3. zijn

Dit bedrijf heeft...werknemers uitstekend geÏnformeerd.

1. hun
2. zijn
3. haar

Dit concern (v) heeft helaas een kwart van ... medewerkers moeten ontslaan.

1. Haar
2. Zijn
3. Hun

Dat oude echtpaar moet weg uit
.................. huis waarin het twintig jaar heeft gewoond.

1. haar
2. zijn
3. hun

Formulering
Met welke woorden kun je verwijzen naar de mannelijke de-woorden?

1. het, zijn, dat, dit
2. hij, hem, zijn, die, deze
3. zij/ze, haar, die, deze
4. zij/ze, hen, hun, die, deze

Schrijf 3 dingen op die je hebt geleerd in deze paragraaf.

Stel een vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.