Thema 4 - In gesprek

geïnteresseerd zijn
wennen
kritiek hebben
respect hebben

trots zijn

rekening houden
lijken
trek hebben
vergelijken
verbazen
in
aan
met
op
op
in
op
voor
over
met
1 / 27
next
Slide 1: Drag question
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

geïnteresseerd zijn
wennen
kritiek hebben
respect hebben

trots zijn

rekening houden
lijken
trek hebben
vergelijken
verbazen
in
aan
met
op
op
in
op
voor
over
met

Slide 1 - Drag question

presens
perfectum, imperfectum, plusquamperfectum
futurum
dan
als
nu
toen
toen

Slide 2 - Slide

bijzin - hoofdzin
Als
ik
Bijzin: conjunctie - subject - rest - verbs
gevaarlijk werk
hoofdzin met inversie: verb  - subject - rest
doe,
zorg
ik
voor bescherming.
element bij de hoofdzin

Slide 3 - Slide

Oefenen op papier

Slide 4 - Slide

indirecte rede
directe rede

Slide 5 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
België is een mooi land.
directe rede
indirecte rede

Slide 6 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
België is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat België een mooi land is.
directe rede
indirecte rede

Slide 7 - Slide

indirecte rede

Slide 8 - Slide

Welke formulering kan je gebruiken om een mening te geven?
A
Ik vind dat...
B
aan de ene kant...aan de andere kant...
C
Volgens mij zou je.....
D
Ik denk dat..

Slide 9 - Quiz

Welke formulering gebruik een mening te vragen op een beleefde manier?
A
Wat vind jij?
B
Wat denk jij?
C
Wat een onzin!
D
Kunnen we afspreken dat?

Slide 10 - Quiz

Welke formulering gebruik je om te zeggen dat je niet akkoord bent op een beleefde manier?
A
Allez!
B
Hoe kom je erbij?
C
Daar ben ik het niet mee eens want....
D
Ik ben het er niet mee eens...

Slide 11 - Quiz

Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.
Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
België is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat België een mooi land is is.
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede

Slide 13 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
België is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat België een mooi land is is.
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 14 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
België is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat België een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 15 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Belgiê is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat België een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 16 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
België is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat België een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
Daar heb ik geen mening over.
bijzin
hoofdzin met inversie
daarover
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

koffie
A
geven
B
maken
C
zetten
D
tonen

Slide 19 - Quiz

een rol
A
spelen
B
maken
C
wennen
D
tonen

Slide 20 - Quiz

rommel
A
maken
B
ophalen
C
hebben
D
tonen

Slide 21 - Quiz

aan het klimaat
A
brengen
B
ophalen
C
geven
D
wennen

Slide 22 - Quiz

kinderen naar school
A
brengen
B
ophalen
C
geven
D
spelen

Slide 23 - Quiz

kinderen van school
A
brengen
B
ophalen
C
geven
D
spelen

Slide 24 - Quiz

interesse
A
tonen
B
zetten
C
geven
D
brengen

Slide 25 - Quiz

een feest
A
vieren
B
maken
C
geven
D
hebben

Slide 26 - Quiz

een feest
A
brengen
B
maken
C
geven
D
hebben

Slide 27 - Quiz