Zinnen maken_PAARS

• NT2
• Secundair onderwijs

Kleding

Kledingstukken

Werkwoord 'DRAGEN'

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Ik ...

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Jij ...

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Hij/zij ...

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Wij ...

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Jullie ...

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Zij ...

Welke zin is correct?

1. Ik draag broek.
2. Ik draagt broek.
3. Ik dragen een broek.
4. Ik draag een broek.

Welke zin is correct?

1. Ik heb broek.
2. Ik heb een broek.
3. Ik ben broek.
4. Ik ben een broek.

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Maak een correcte zin.

Maak een correcte zin.

Maak een correcte zin.

Maak een correcte zin.

draag - Ik - broek. - een

1. Ik een draag broek.
2. Ik draag een broek.
3. Ik draag broek een.

het regent - Als - dragen - regenlaarzen - wij

1. Als dragen het regent wij regenlaarzen.
2. Het regent dragen wij regenlaarzen.
3. Als het regent dragen wij regenlaarzen.

broek - kapot - Mijn - is

1. Mijn broek is kapot.
2. Broek is mijn kapot.
3. Mijn is kapot broek.

Opdracht: oefeningen via e-mail

een - In - de winter - muts - mijn mama - draagt

1. In een muts draagt mijn mama de winter.
2. In de winter draagt mijn mama een muts.
3. Een muts draagt mijn mama in de winter.

Werkwoord 'DRAGEN'