H6 Grammatica

Zijn er vragen over opdracht 1 t/m 3
(p. 188-189)?
1 / 26
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Zijn er vragen over opdracht 1 t/m 3
(p. 188-189)?

Slide 1 - Open question

Welke vraagwoorden horen bij een bijwoordelijke bepaling?

Slide 2 - Mind map

Floor ging gisteren met Bram een ijsje halen.
A
Floor + gisteren
B
gisteren + met Bram
C
met Bram + een ijsje
D
gisteren + een ijsje

Slide 3 - Quiz

Voorzetselvoorwerp
Er is een zinsdeel dat lijkt op een bijwoordelijke bepaling, maar dat we toch een andere naam geven: het voorzetselvoorwerp (vv).

Bij sommige werkwoorden gebruik je een vast voorzetsel: het is bijvoorbeeld twijfelen aan en niet twijfelen op; het is wachten op en niet wachten over. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel noemen we het voorzetselvoorwerp. 

Slide 4 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Zin met een voorzetselvoorwerp: Ik wacht nu al twintig minuten op de bus.
Het voorzetsel blijft hetzelfde als je de zin aanpast: op de bus, op de trein, op de tram, op Annika, et cetera.

Zin met een bijwoordelijke bepaling: Ik wacht nu al twintig minuten bij de bushalte.
Het voorzetsel kan veranderen: bij de bushalte, op het perron, voor de toegangspoort, et cetera.

Slide 5 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Vb. 1:
Steeds meer leerlingen informeren bij de mentor naar de overgangsrichtlijnen.

Vb. 2: 
De mentor antwoordt geduldig op alle vragen.

Slide 6 - Slide

In sommige landen geloven kinderen in het bestaan van Sinterklaas.

Slide 7 - Open question

Tot mijn verbazing liet onze directeur zich tot een dansje verleiden.

Slide 8 - Open question

Chiara past altijd goed op haar zusje op weg naar school.

Slide 9 - Open question

Met een charmante glimlach maakte George kennis met die knappe actrice.

Slide 10 - Open question

Eline luistert naar mijn mening te veel naar de raad van haar vriendinnen.

Slide 11 - Open question

Over onze nieuwe schutting gaan de buren vast over een week al klagen.

Slide 12 - Open question

Geef de bijwoordelijke bepalingen aan in de volgende zin.
Gisteren kon ik nergens brood kopen.

Slide 13 - Open question

Bijwoord
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit als woordsoort een bijwoord (bw). Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
- tijd: gisteren, morgen, straks
- plaats: er, daar, nergens
- zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, echt
- ontkenning: niet, nooit, geenszins

Slide 14 - Slide

Bijwoord
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden, zijn bijwoorden.
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord. Het kan dan onderdeel zijn van een zinsdeel (niet alleen van een bijwoordelijke bepaling). Het bijwoord kan iets vertellen over:
- een werkwoord: Ivan valt hard;
- een bijvoeglijk naamwoord: Heb je die extreem dure sneakers gekocht?
- een ander bijwoord: De bejaarde vrouw reed heel langzaam.

Slide 15 - Slide

Bijwoord
Let op: een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord. Het verschil: een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet.

Vb. 1: Hidde kan goed pianospelen. -> ?
Vb. 2: Oorlogswinter is een goed boek. -> ?

Slide 16 - Slide

Opdracht 1 (p. 190)

Slide 17 - Slide

Vanmiddag kunnen we buiten zitten.

Slide 18 - Open question

Opdracht 2 (p. 191)

Slide 19 - Slide

Tijdens de les begon Thijs ineens erg hard te lachen.

Slide 20 - Open question

Opdracht 3 (p. 191)

Slide 21 - Slide

1. 'snel' als bn
2. 'snel' als bw

Slide 22 - Open question

Opdracht 4 (p. 191)

Slide 23 - Slide

Moet Fiona dat heel moeilijke proefwerk op maandag nog inhalen?

Slide 24 - Open question

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord?

Slide 25 - Open question

Over welke woordsoorten kan een bijwoord iets zeggen?

Slide 26 - Open question