De leerling kan:
1. Omschrijven onder welke omstandigheden de profeet Mohammed opgroeide in Mekka.
2. De belangrijkste gebeurtenissen van het leven van de profeet Mohammed tot en met zijn overlijden uiteen zetten.
3. Uiteenzetten wat de relatie van de volgende personen tot de profeet Mohammed is: Aboe Talib, Ali, Chadiedja, Fatima, Aboe Bakr, Oemar en Oethmaan.
4. Vertellen wat de levensbeschouwelijke boodschap was die de profeet Mohammed aan zijn volgelingen onderwees.
5. Onder woorden brengen wat ‘een openbaring krijgen’ betekent.
6. De letterlijke betekenis van ‘Koran’ duiden in relatie tot het begrip ‘iqra’.
7. Onder woorden brengen waarom de Mekkanen niet blij waren met de boodschap die de profeet Mohammed verkondigde.