Toetsvoorbereiding

Toetsvoorbereiding
1 / 23
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Toetsvoorbereiding

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
1. Hoe leer je het beste?

2. Hoe maak je de toets goed?

Slide 2 - Slide

1. Hoe leer je het beste?

Slide 3 - Slide

Leren van de lesstof
Wat je moet leren, staat allemaal in je basisboek.
Maar dat is heel veel, en sommige dingen zijn belangrijker dan andere.
Als je wil weten wat het belangrijkste is, kijk dan in de LessonUps!

Begin van elke les: de belangrijkste punten.

Slide 4 - Slide

Hoofdzaken:
- Wat 'klimaat' is
- Waarom er seizoenen zijn
- Wat de vijf temperatuurfactoren zijn
- Hoe neerslag ontstaat
- Welke soorten neerslag er zijn
- Wat een klimaatdiagram is
- Wat de vijf grote klimaten zijn
- Welke letters bij de klimaten horen

Slide 5 - Slide

Voorbeeld:
Welke temperatuurfactor heeft te maken met de begroeiing die je vindt op hoge bergen?
A
Breedteligging
B
Hoogteligging
C
Ligging aan zee
D
Ligging van gebergten

Slide 6 - Quiz

Van de blauwe begrippen moet je sowieso weten wat ze betekenen.

Dat kan je oefenen in bijvoorbeeld Quizlet.

Slide 7 - Slide

Welk begrip hoort bij:
De temperatuur, de neerslag en de wind op een bepaalde plaats, op een bepaald moment.
A
Klimaat
B
Weer
C
Neerslag
D
Breedteligging

Slide 8 - Quiz

Hoe weet je wat je al goed snapt, en wat nog niet?

De beste manier om dat te checken:
1. Open één van de gedeelde LessonUps
2. Ga naar de laatste uitlegpagina (Dit hebben we geleerd)
3. Bedenk of je die doelen hebt behaald

Slide 9 - Slide

Voorbeeld uit les 2:
"We hebben geleerd wat breedteligging te maken heeft met temperatuur."
Zou je dat kunnen uitleggen?
A
Ja
B
Twijfel
C
Nee

Slide 10 - Quiz

Als je zo'n doel niet (helemaal) weet, dan ga je het antwoord opzoeken.
Neem de LessonUp door of lees de tekst in je basisboek.

Als je er niet uitkomt of je snapt niet wat met het doel bedoeld wordt, dan vraag je om hulp!

Slide 11 - Slide

2. Hoe maak je de toets goed?

Slide 12 - Slide

Je krijgt op de toets weer verschillende opgaven:

- Over de begrippen
- Met aflezen van kaarten
- Iets uitleggen
- Juist/onjuist-vragen

Slide 13 - Slide

De toets maken
Bij alle opgaven geldt: goed lezen!

Bij 'leg uit'-vragen:
- Uitleggen hoe of waarom iets zo is? Dan geef je een reden. "Dat is zo omdat..."
- Hoort er een plaatje bij de vraag? Dan moet je bijna altijd informatie uit het plaatje gebruiken in je antwoord.

Slide 14 - Slide

Oefenvraag
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Denk je dat er in dit gebied veel stijgende lucht is, of dalende lucht?
b. Leg uit waarom je dat denkt.
c. Bij welk klimaat hoort deze diagram?
d. Leg uit waaraan je dat kan zien.
timer
3:00

Slide 15 - Slide

Je weet: stijgende lucht = neerslag.
Je ziet: veel neerslag.
Dus: hier is vooral stijgende lucht.

Waarom denk je dat?
Omdat er veel neerslag valt, en neerslag ontstaat bij stijgende lucht.
Volledig antwoorden!
Benoem wat je ziet (veel neerslag) en waarom dat betekent dat er stijgende lucht moet zijn.

Slide 16 - Slide

Je weet: de vijf grote klimaten.
Je ziet: hoge temperatuur, veel neerslag.
Dus: dit is een tropisch klimaat.

Waaraan kan je dat zien?
Je ziet het aan de vele neerslag, en de hoge temperatuur.
Volledig antwoorden!
Je ziet het niet aan 'de' neerslag, maar aan het feit dat er véél neerslag is.

Slide 17 - Slide

Nu zelf oefenen
Maak de oefenopgaven die op de volgende slides staan.
Geef antwoord op de vragen zoals je zou doen op een toets,
dus zo volledig mogelijk.

Hou je boek erbij voor opgaven die je niet weet.
Noteer gelijk welke info je nog niet kent!

Slide 18 - Slide

Opdracht 1
Bekijk de afbeelding.
a. Gaat dit kaartje over weer, of over klimaat?
b. Leg uit waaraan je dat kan zien.
c. Iemand zegt over deze kaart:
'Waarschijnlijk is er op die dag veel stijgende lucht in Nederland.'
Is dat juist, of onjuist? Leg uit.

Slide 19 - Slide

Opdracht 2
Bekijk de afbeelding.
a. Is het in deze situatie zomer of winter in Nederland?
b. Leg uit waaraan je dat kan zien.
c. Waarom zijn er in de tropen niet 4 seizoenen, zoals bij ons?
d. In hoeveel dagen draait de aarde één keer om de zon?

Slide 20 - Slide

Opdracht 3
Hoe hoger je gaat, hoe kouder het wordt.
a. Welke temperatuurfactor hoort er bij die uitspraak?
b. Als je begint op een hoogte van 500 meter, en je klimt tot een hoogte van 2000 meter, hoeveel graden kouder wordt het dan?
c. Leg uit waarom het op een hoge berg kouder is dan laag bij de grond.
d. Tussen welke twee hoogtegordels vind je de boomgrens op een berg?

Slide 21 - Slide

Opdracht 4
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Wat is de gemiddelde temperatuur in juli in dit gebied?
b. Welke klimaatzone hoort er bij deze diagram?
c. Welke hoofdletter hoort er bij dat klimaat?

Slide 22 - Slide

Opdracht 5 (VWO)
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Bepaal welke letters bij dit diagram horen.
b. Leg uit hoe je tot je antwoord bij vraag 5a bent gekomen.

Slide 23 - Slide