Week 35 H2 les 3

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Programm

Rückblick

Lernziele

Aufgabe Einleitung

Schritt 1

• Hören
  
• Aussprache
  

Schritt 2

• Lesen
  
• Schreiben
  

Evaluation

Rückblick

Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?

Lernziele

Je kunt jezelf voorstellen en begrijpt het als anderen dit doen

Je kent de regels voor zelfstandig naamwoorden

Je leert nieuwe woorden die te maken hebben met jezelf voorstellen

Aufgabe 5 auf Seite 9

Lees eerst het stukje tekst van A

Lees het stukje tekst van B

Wat is de Berlijnse beer?

Wat is hij sinds 1280?

Wat is de functie in het boek?

Waar vind je deze beren?

Waar kun je de eerste beer vinden?

Wat is het Ampelmännchen?

Waar kon je deze vroeger vinden?

Is dat nu anders?

Wanneer zie je het mannetje in het boek?

Geher? Steher?

Schritt 1 ab Seite 12

Aufgabe 1: Hör dir den Text an, streiche durch

Aufgabe 2: Lies die Texte und schreib in die Tabelle

Aufgabe 3: Hör den Text an und kreuze an (R oder F)

Aufgabe 4: Das Alphabet

Schritt 2 ab Seite 15

Wer bist du?

A1 Lesen: du kannst Texte über Personen lesen und du kannst Informationen über diese Personen verstehen

• Lesen
  
• Großschreibung
  

Großschreibung

Als je de Duitstalige teksten in je boek  bekijkt is je vast al iets aparts opgevallen. Als je in het bijzonder kijkt naar de zinnen, dan is er iets vreemds aan de hand.

• Er staan hoofdletters midden in de zin.
  

Wanneer gebruikt je in het Nederlands een hoofdletter?

Großschreibung

In het Nederlands: 

aan het begin van de zin

bij namen van mensen

bij namen plaatsen

In het Duits: 

• aan het begin van de zin
  
• bij namen van mensen
  
• bij namen plaatsen
  
• bij zelfstandig naamwoorden

Zelfstandig naamwoord kan je je altijd de/het/een of een bijvoeglijk naamwoord bij denken: de man, een aardige vrouw, het gehoorzame kind etc.

Aufgaben ab Seite 15

Aufgabe 1

Aufgabe 2

Aufgabe 3

Aufgabe 4

Stempeln, bitte

Schon fertig?: Aufgabe 3 von Schritt 3 auf Seite 20

Wörter lernen

Ook bij Duits is het handig als je een grote woordenschat hebt.

Bekijk de woorden op blz. 16

Probeer in 1 minuut zoveel mogelijk woorden in je hoofd te krijgen.

Je logt daarna in op LessonUp en geeft antwoord.

Vertaal: die Adresse

Vertaal: das Alter

Vertaal: der Sohn

die Postleitzahl =

1. de postbus
2. de brievenbus
3. het antwoordnummer
4. de postcode

die Familie =

1. de familie
2. de kennissen
3. het gezin
4. je huisgenoten

die Verwandten =

1. het gezin
2. de kennissen
3. de bekenden
4. de familie(leden)

der Urlaub =

1. de vakantie
2. moeilijk
3. de week
4. het geloof

1 Sohn. Wat is het meervoud?
2 ...

Wat is ja in het Duits?

Nächste Stunde

Leer de woordjes van Schritt 2

• lees ze een paar keer door
  
• je hoeft ze niet zo goed te leren als voor een toets!