Cursus Grammatica - 1 herhaling woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Welkom

Start met lezen.

Vorige les

Cursus Grammatica

§ 1 Herhaling jaar 1 kgt

Lesdoel

Je leert 5 woordsoorten herkennen en benoemen.

Woordsoorten

Woorden in een zin kun je indelen in woordsoorten.

Eén daarvan is het werkwoord: wat iets of iemand doet of wat er  gebeurt.

Woordsoorten

5 Woordsoorten

• lidwoord
• werkwoord
• voorzetsel
• zelfstandig naamwoord
• bijvoeglijk naamwoord

5 Woordsoorten

• lidwoord
• werkwoord
• voorzetsel
• zelfstandig naamwoord
• bijvoeglijk naamwoord

De eenzame koe graast in de groene wei.
Wat is het lidwoord?

De eenzame koe graast in de groene wei.
Wat is het werkwoord?

De eenzame koe graast in de groene wei.
Wat is het voorzetsel?

lidwoord

werk-

woord

zelfst

naamw

bijv

naamw

voorzetsel

het

de

een

werkt

gekeken

graai

lucht

gaten

olifant

gouden

deftige

knappe

achter

onder

tussen

Wat ga je doen?

Vul het werkblad in.

Ik kan de 5 woordsoorten herkennen.

😒🙁😐🙂😃

Wat ga je doen?

Cursus Grammatica: paragraaf 1 - Herhaling jaar 1 kgt WS

Klaar? Start met lezen.

Huiswerk

Cursus Grammatica: paragraaf 1 - Herhaling jaar 1 kgt WS

Cursus Grammatica

§ 2 ZD Herhaling leerjaar 1 kgt

Lesdoel

Je kunt een persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde herkennen in een zin.

Liam heeft een frietje gegeten.

Woordsoorten en ...?

Liam heeft een frietje gegeten.

Wat is de persoonsvorm altijd?

1. Een zelfstandig naamwoord
2. Een bijvoeglijk naamwoord
3. Een werkwoord
4. Een voorzetsel

Vind de persoonsvorm.

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. De persoonsvorm
2. is
3. altijd
4. een werkwoord

Wat is de persoonsvorm in:
Hij heeft kauwgom in zijn haar.

Het onderwerp

Bijna elke zin heeft een onderwerp. Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm. 

Mieke loopt vandaag naar huis.

Vandaag loopt Mieke naar huis. 

Naar huis loopt Mieke vandaag.

Loopt Mieke vandaag naar huis?

Het onderwerp vinden

Je kunt het onderwerp vinden door deze vraag:

Wie of wat + persoonsvorm?

Het antwoord op deze vraag = het onderwerp.

Isha is gisteren tot 11:30 uur naar school geweest.

Wie is? 

Antwoord: Isha is ...

Wat is het onderwerp?

De docent vindt dit een heel leuk onderwerp.

Het werkwoordelijk gezegde

De persoonsvorm is altijd onderdeel van het 

werkwoordelijk gezegde.

werkwoordelijk gezegde = persoonsvorm + alle andere werkwoorden

Voorbeeld werkwoordelijk gezegde

Mieke loopt naar huis. --> gez. = loopt

Mieke wil naar huis lopen. --> gez. = wil lopen

Mieke zou graag naar huis willen lopen. --> gez. = zou willen lopen. 

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.

1. juist
2. onjuist

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Het eerste werkwoord van een zin.
2. Alle werkwoorden uit de zin.
3. Het laatste werkwoord van een zin.

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. ben
2. ben gelopen
3. naar school
4. gelopen

Hij is zijn spullen vergeten.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. is
2. is vergeten
3. zijn spullen
4. hij

Hoe vind je
het werkwoordelijk gezegde?

1. Wie/ Wat?
2. Wie/ Wat + onderwerp?
3. Wie/ Wat + persoonsvorm?
4. PV + andere werkwoorden

Ik kan een persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde herkennen in een zin.

😒🙁😐🙂😃

Wat ga je doen?

Cursus Grammatica: § 2 ZD Herhaling leerjaar 1 kgt

Klaar? Start met lezen.

Huiswerk

Cursus Grammatica: § 2 ZD Herhaling leerjaar 1 kgt