the adverbs

Today's goals
  • ik ken de basisregel voor woordvolgorde 
  •  ik weet wat bijwoorden zijn en waar ze iets over zeggen
  • ik weet dat bepaalde bijwoorden een vaste plaats innemen in een zin
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Today's goals
  • ik ken de basisregel voor woordvolgorde 
  •  ik weet wat bijwoorden zijn en waar ze iets over zeggen
  • ik weet dat bepaalde bijwoorden een vaste plaats innemen in een zin

Slide 1 - Slide

Wat is de basisregel?
A
Wie doet wanneer wat waar
B
Wie doet wat wanneer waar
C
Wie doet wat waar wanneer
D
Wat doet wie wanneer waar

Slide 2 - Quiz

1
2
3
4
5
Kevin
watches
in his room

every night

television

Slide 3 - Drag question

Notes! 
De basisregel voor woordvolgorde is:

Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.
Keith       watches            television     in his room     every night.

Slide 4 - Slide

Notes! 
Adverbs (bijwoorden)
Zeggen iets over:

  • waar (Paris/school)
  • wanneer (yesterday, every day) 
  • hoe vaak (always/never etc) 
  • in welke mate (very/really etc)
  • hoe (carefully/quickly)


Slide 5 - Slide

Which one is correct?
A
She won't go on Friday to the pub.
B
She won't go to the pub on Friday.

Slide 6 - Quiz

Correct the mistake:

We went last summer on holiday to France.

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Waar staan deze woorden in een zin?

Slide 9 - Slide

Adverbs of frequency
Bijwoorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt, kunnen op twee plekken staan:

1. voor het hoofdwerkwoord
We always eat sandwiches for lunch.
We have never seen him before.

Slide 10 - Slide

Adverbs of frequency
2. na een vorm van to be

The teacher is  sometimes late.
Before, he was usually on time.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat moet je nu precies kennen en kunnen?

1. Je moet weten wat de adverbs of frequency zijn (dus kunnen vertalen en correct kunnen gebruiken)
2. Je moet weten op welke plek deze woorden in de zin komen te staan

Slide 13 - Slide

Drag the adverbs of frequency in the correct order from smallest to biggest

Zet de woorden in de juiste volgorde van kleinst naar grootst

Slide 14 - Slide

0%
10%
50%
70%
90%
100%
never
always
usually
often
sometimes
seldom

Slide 15 - Drag question

go swimming / always / on Sundays / I

Slide 16 - Open question

2. angry / we / sometimes / are

Slide 17 - Open question

4. usually / is / hungry / Sam / after school

Slide 18 - Open question

Write correct answers to these questions using the adverb of frequenty in brackets (haakjes)

v.b.:
How often do you go out with friends? (rarely)              
I rarely go out with friends.

Slide 19 - Slide

How often do you surf the net? (frequently)

Slide 20 - Open question

How often do you play boardgames? (never)

Slide 21 - Open question

How often does your mum do the shopping? (she - always)

Slide 22 - Open question

How often does your English teacher speak Chinese? (she - rarely)

Slide 23 - Open question

Adverbs of degree
Bijwoorden die aangeven in welke mate iets gebeurt, komen altijd voor het woord waar ze iets over zeggen. 

That is really kind of you.
I am almost finished.


Slide 24 - Slide

Choose the sentence with the correct word order.
A
She is a nice very person.
B
She is a very nice person.

Slide 25 - Quiz

Adverbs of manner
Bijwoorden die aangeven hoe iets gebeurt, maak je meestal door -ly achter het bijv. naamwoord te zetten (slowly, loudly etc).  
Staan meestal aan het einde van de zin maar voor het bijwoord van tijd.

She played the bass beautifully yesterday.


Slide 26 - Slide

Choose the sentence with the correct word order.
A
She climbs carefully the ladder.
B
She climbs the ladder carefully.

Slide 27 - Quiz

Adverbs of time 
Bijwoorden die aangeven wanneer iets gebeurt, staan meestal aan het eind van een zin. Als je de tijd extra wil benadrukken, kun je ze ook vooraan in een zin zetten. 

They left two days ago.
At ten o'clock  last Sunday, Helen  arrived  at her appartment.

Slide 28 - Slide

Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met/ at a restaurant
A
I met her at a restaurant in town yesterday.
B
I met her yesterday in town at a restaurant.
C
I yesterday met her at a restaurant in town.
D
I met yesterday her in town at a restaurant.

Slide 29 - Quiz

Adverbs of place 
Bijwoorden die iets zeggen over waar of waarheen staan altijd aan het einde van de zin: 

My bike is in the shed.
Helen  arrived  at her appartment.

Slide 30 - Slide

Hoe vond je het gaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll