Oefenles Cito in beeld M6 Taalverzorging

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

CITO Taalverzorging

Om te wennen aan leerling in beeld.

Waar staan de hoofdletters en punten goed?

1. Yara heeft. Gisteren pizza gehaald daar houdt. Zij ontzettend veel van het liefst zou Yara elke dag wel pizza willen eten.
2. Yara heeft gisteren. Pizza gehaald daar houdt zij ontzettend veel. Van het liefste zou Yara elke dag wel pizza willen eten.
3. Yara heeft gisteren pizza gehaald. Daar houdt zij ontzettend veel van. Het liefste zou Yara elke dag wel pizza willen eten.
4. Yara heeft gisteren pizza gehaald daar. Houdt zij ontzettend veel van. Het liefste zou Yara elke dag wel pizza willen eten.

Waar staan de hoofdletters en punten goed?

1. Jouw zusje is niet blij. Dat komt omdat jij tegen haar gelogen hebt. Dat mag niet.
2. Jouw zusje is niet blij dat. Komt omdat jij tegen haar gelogen hebt. Dat mag niet.
3. Jouw zusje. Is niet blij dat komt omdat. Jij tegen haar gelopen hebt dat mag niet.
4. Jouw zusje is niet blij. Dat komt omdat jij tegen haar gelogen. Hebt dat mag niet.

Waar staan de hoofdletters en punten goed?

1. Jelle gaat met zijn familie op fietsvakantie ze. Fietsen dan door verschillende landen. Dat lijkt mij best pittig.
2. Jelle gaat met zijn familie op fietsvakantie. Ze fietsen dan door verschillende landen. Dat lijkt mij best pittig.
3. Jelle gaat. Met zijn familie op fietsvakantie ze fietsen dan. Door verschillende landen dat lijkt mij best pittig.
4. Jelle gaat met zijn familie op fietsvakantie. Ze fietsen dan door verschillende landen dat. Lijkt mij best pittig.

Achter welke zin moet een uitroepteken?

1. Mama schreeuwde het uit toen Max haar liet schrikken
2. Het publiek schaterde het uit toen clown de grap maakte
3. De meester stormde naar buiten en werd heel boos
4. Plotseling komt de boze buurman naar buiten en roept: ‘Ophouden, jullie’

Achter welke zin moet een uitroepteken?

1. Jan deed het raam open en riep: ‘Ik kom eraan, mama’
2. Mark liep naar zijn klasgenoot en zei: ‘Hier, je mag mijn pen wel lenen’
3. De boswachter zei: ‘Wat maken de vogels toch een kabaal vandaag’
4. De kinderen rennen gillend over het schoolplein

Achter welke zin moet een vraagteken?

1. Ik wil graag een patatje oorlog alsjeblieft
2. Mag je het hele jaar vuurwerk afsteken
3. Met een vragende blik keken de leerlingen de meester aan
4. Dinsdag komen papa en mama terug van hun vakantie

In welke zin hoort een komma?

1. Jaap heeft sinds een paar dagen een nieuwe kat in huis.
2. Marit houdt van rood blauw en geel.
3. Op die grote school is elke dag wel een kind jarig.
4. Sinds kort heeft Laurens een nieuw kapsel.