H3 paragraaf 3

Hoofdstuk 3
Paragraaf 3
1 / 23
next
Slide 1: Slide
ArabMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3
Paragraaf 3

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Ik weet op welke manieren een huis verwarmd kan worden.
Ik weet op welke 3 manieren warmte zich verspreidt en wat het verschil is. .
Ik weet wat warmtegeleiding is.
Ik weet wat warmtestroming is.
Ik weet wat warmtestraling is. 

Slide 2 - Slide

Herhaling
Een warmtebron is een voorwerp die warmte levert.


Slide 3 - Slide

Wat is een warmtebron die we gebruiken om een huis te verwarmen?
A
Suiker
B
Aardgas
C
Centrale verwarming
D
Benzine

Slide 4 - Quiz

Ik weet op welke manieren een huis verwarmd kan worden.  

Slide 5 - Slide

Ik weet op welke manieren een huis verwarmd kan worden.  
Andere opties: 
  • Zonnepanelen
  • Vloerverwarming
  • Warmtepomp
  • Zonnecollector

Slide 6 - Slide

De warmte die van een CV-ketel komt, komt er door een verbrandingsreactie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Vloerverwarming gebruikt een andere brandstof dan de centrale verwarming.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Bij zonnepanelen en een zonnecollector komt de warmte van een verbrandingsreactie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Ik weet op welke 3 manieren warmte verspreid wordt en wat het verschil is. 
1. Warmtegeleiding
2. Warmtestroming
3. Warmtestraling

Slide 10 - Slide

Ik weet wat warmtegeleiding is.  
1. Warmtegeleiding
Bij warmtegeleiding gaat een hoge temperatuur naar een lage temperatuur via een tussenstof. Dit noemen we ook wel warmtetransport. Een stof die warmte makkelijk kan verspreiden noemen we een geleider en een stof die warmte niet makkelijk kan verspreiden noemen we een isolator. 

Slide 11 - Slide

Als we metaal en plastic gaan vergelijken op warmtetransport, wat is dan waar.
A
Metaal is een geleider
B
Plastic is een geleider
C
Metaal is een isolator
D
Geen van allen

Slide 12 - Quiz

De reden dat een verwarming (radiator) wordt gemaakt van metaal is omdat metaal een isolator is, die de warmte goed kan vasthouden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Herhaling 
Dichtheid: 

Slide 14 - Slide

Je mengt twee vloeistoffen met een andere dichtheid. Het wordt een emulsie (ze mengen niet). Welke stof drijft boven?
A
De stof met de grootste dichtheid
B
De stof met de kleinste dichtheid
C
Dichtheid heeft er niks mee te maken
D
De stoffen hebben dezelfde dichtheid

Slide 15 - Quiz

Ik weet wat warmtestroming is.  
2. Warmtestroming
Een stof die warm wordt, zet uit. De dichtheid wordt dan kleiner.
Als gevolg gaat een warmere vloeistof (of gas) 'drijven' ten opzichte van de koude vloeistof. De koude vloeistof zakt naar de bodem en wordt dan weer verwarmd, totdat het hele pannetje is opgewarmd tot dezelfde temperatuur. 
Dit noemen we warmtestroming. 
Dit kan alleen plaatsvinden als er een tussenstof (vloeistof of gas) aanwezig is. 

Slide 16 - Slide

Bij warmtestroming heb je een tussenstof nodig en bij warmtegeleiding niet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Ik weet wat warmtestraling is. 
3. Warmtestraling
Alles wat opwarmt gaat straling afgeven. Dit noemen we infraroodstraling. Als deze straling ons of een voorwerp bereikt dan wordt die straling omgezet in warmte. Dit is wat wij voelen als we in de zon lopen. Als voorwerpen in je huis zijn opgewarmd, dan gaan ze ook weer straling afgeven (ze worden dan dus een warmtebron). Dit is waarom je best het raam even open kan zetten voor wat frisse lucht als het buiten koud is.


Infraroodcamera: een mens is 
ook een warmtebron! 

Slide 18 - Slide

Bij warmtegeleiding heb je een tussenstof nodig en bij warmtestraling niet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Een terrasverwarmer maakt gebruik van warmtestraling.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Wat zijn de drie manieren waarop warmte verspreid wordt?

Slide 21 - Open question

Ik weet op welke 3 manieren warmte verspreid wordt en wat het verschil is. 

Slide 22 - Slide

1 = warmtestraling
2= warmtegeleiding
3,4,5,6= warmtestroming
A
Waar
B
Niet waar, 1 klopt niet
C
Niet waar, 2 klopt niet
D
Niet waar, 1 en 2 kloppen niet

Slide 23 - Quiz