Als je gaat leren voor een toets, op welke manier lees je dan?
A
Verkennend
B
Globaal
C
Gericht
D
Intensief
Slide 14 - Quiz
Lees- en luisterstrategieën
Verkennend lezen of luisteren
Globaal lezen of luisteren
Gericht lezen of luisteren
Intensief lezen of luisteren
Slide 15 - Slide
1. Verkennend lezen
Je wilt weten om wat voor tekstsoort het gaat en wat het tekstdoel is.
Kijk naar titel, tussenkopjes en illustraties.
Slide 16 - Slide
2. Globaal lezen
Bepalen wat het belangrijkste is.
Grote lijn, hoofdzaken.
Eerste zin van elke alinea.
Slide 17 - Slide
3. Gericht lezen
Antwoord zoeken op een vraag.
Letten op bepaalde woorden en namen.
Slide 18 - Slide
4. Intensief lezen
Leren voor een toets.
Alle informatie is belangrijk!
Slide 19 - Slide
Tekstsoorten:
Informerende tekst
Overtuigende tekst
Instruerende tekst
Amuserende tekst
Tekstdoelen:
Informeren
Overtuigen
Instrueren
Amuseren
Slide 20 - Slide
Vandaag:
Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken
Slide 21 - Slide
Welke signaalwoorden ken je al?
Slide 22 - Open question
Wat is samenhang?
A
Weet ik niet.
B
C
Je hangt dingen samen op.
D
Zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken.
Slide 23 - Quiz
Opsomming
Signaalwoorden zijn:
om te beginnen, ook, verder, daarnaast, ten eerste, ten tweede ten slotte, en
Bijvoorbeeld:
Pak je boek en pak ook je pen.
Signaalwoord = ook
Slide 24 - Slide
Signaalwoorden
Signaalwoorden geven een verband aan -> hoe de zinnen met elkaar te maken hebben.
Slide 25 - Slide
Conclusie
Signaalwoorden zijn:
dus, daarom, tot slot
Bijvoorbeeld:
Tot slot kunnen we concluderen dat het niet gelukt is met het stemmen van de piano.
Slide 26 - Slide
Voorbeeld
Signaalwoorden zijn:
Bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, onder andere...
Bijvoorbeeld:
Je kunt leuke spelletjes doen, zoals beverbende en halli galli.
Signaalwoord = zoals
Slide 27 - Slide
Oorzaak/uitleg
Signaalwoorden zijn:
omdat, want, daarom, namelijk, dat blijkt uit
Bijvoorbeeld:
Ik ga niet zwemmen in het meer, want het regent.
Slide 28 - Slide
Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?
Ik hoef geen drop, want dat vind ik niet lekker.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak
Slide 29 - Quiz
Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?
Ik houd meer van andere snoepjes, zoals zuurtjes.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak
Slide 30 - Quiz
Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?
Ik geef deze dropjes dus liever aan mijn zusje.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak
Slide 31 - Quiz
Welk signaalwoord moet in de zin? Je mag geen melk geven, ........ die kunnen ze niet verteren.
Slide 32 - Open question
Vandaag:
Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken
Slide 33 - Slide
Welk signaalwoord moet in de zin? Ze kennen ...... de uil, de duif, de merel en de specht.
Slide 34 - Open question
Wanneer is iets een hoofdzaak?
A
Als je de tekst ook kunt begrijpen zonder deze informatie.
B
Als je de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen.
C
Als je de tekst alleen interessant vindt door deze informatie.
Slide 35 - Quiz
Hoofdzaken
Elke geschreven of gesproken tekst gaat ergens over, dat is het onderwerp.
Een tekst heeft ook een doel: informeren, overtuigen, instrueren of amuseren.
Niet alle informatie is even belangrijk om dat doel te bereiken. Sommige informatie kun je weglaten. Informatie die echt belangrijk voor het tekstdoel is, noem je hoofdzaken.
Zonder deze informatie kun je de tekst niet begrijpen.
Slide 36 - Slide
Bijzaken
Naast hoofdzaken bevat een tekst ook vaak bijzaken. Een tekst bereikt zijn doel niet zonder de hoofdzaken, maar kan zijn doel wel bereiken zonder de bijzaken.
Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker. Bijzaken kun je weglaten.
Slide 37 - Slide
Is een hoofdzaak vaak een voorbeeld?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 38 - Quiz
Je vindt hoofdzaken meestal aan het begin of aan het eind van een tekst.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 39 - Quiz
Wat is uit de onderstaande tekst de hoofdzaak?
Ik ben vandaag later in de les, want ik moet eerst naar de tandarts.
timer
0:20
Slide 40 - Open question
Een tekst beantwoordt wie-, wat-, waar-, wanneer- en hoe-vragen over het onderwerp. Hoofdzaken geven antwoord op één van die vragen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 41 - Quiz
Wat is de bijzaak?
Verschillende automerken, zoals Fiat, Audi en BMW, hebben elektrische auto's.
timer
0:20
Slide 42 - Open question
Geef een korte omschrijving van hoofd- en bijzaken. En waarom het belangrijk is dat je die kunt onderscheiden.
timer
0:45
Slide 43 - Open question
Vandaag:
Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken