VWO 5 Of Course unit 1 lesson 3 (2) 2324

VWO 5 Of Course unit 1 lesson 3
1 / 50
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VWO 5 Of Course unit 1 lesson 3

Slide 1 - Slide

Today
Class work
  • Grammar explanation



Independent work
  • Continue 'lesson 3'

Slide 2 - Slide

Lesson objectives
  • I know the difference between adjectives and adverbs and how to use these in English. 
  • I know how to make comparisons. 
  • I have continued on this week's task. 

Slide 3 - Slide

What do you remember about adjectives and adverbs?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Video

Grammar: adjectives and adverbs
Reference book pp 65 - 67


Slide 6 - Slide

Opdracht
  • Bedenk, individueel, 3 Engelse zinnen waarin je gebruik maakt van een adjective en 3 Engelse zinnen waarin je gebruik maakt van een adverb 
  • Zorg ervoor dat je verschillende woorden gebruikt én probeer ook minstens één uitzondering per woordsoort te gebruiken
  • 3 minuten 
timer
3:00

Slide 7 - Slide

Opdracht 
  • Werk in tweetallen. Lees de zinnen van de ander. 
  • Zie jij eventuele fouten? Verbeter deze dan.
  • Schrijf de zinnen van de ander op die jij zelf niet had. 
  • 2 minuten  
timer
2:00

Slide 8 - Slide

Opdracht
  • Schrijf één van jouw zinnen op het bord. 
  • Spreek onderling af wie 'adverb' en 'adjective' schrijft.
  • Kijk goed op het bord en kies een zin die er nog niet staat.  

Slide 9 - Slide

Adjectives/adverbs
Any questions at this point? 

Slide 10 - Slide

Grammar: comparisons
Quick overview

  • trappen van vergelijking
  • vergelijkingen

Slide 11 - Slide

Trappen van vergelijking
-er / -est achter het bijvoeglijk naamwoord bij: 
  • woorden van één lettergreep 
    great - greater - greatest 
    nice - nicer - nicest 
  • woorden eindigend op medeklinker + -y (y wordt i) 
    easy - easier - easiest
    happy - happier - happiest 

Slide 12 - Slide

Trappen van vergelijking
more / most ervoor bij: 
  • bijvoeglijke naamwoorden van twee of meer lettergrepen
    wonderful - more wonderful - most wonderful
    incredible - more incredible - most incredible 
  • bijwoorden eindigend op -ly 
    poorly - more poorly - most poorly
    quietly - more quietly - most quietly 
!
Hier wordt er dus verwacht dat je de twee grammatica onderdelen door elkaar gebruikt! 

Slide 13 - Slide

Trappen van vergelijking
beide mogelijk bij: 
  • de woorden common, cruel, handsome, likely, pleasant, polite, quiet, simple, stupid
    stupid - more stupid - most stupid 
    stupid - stupider - stupidest 
  • woorden met twee lettergrepen eindigend op -le, -er en -ow
    simple - more simple - most simple
    simple - simpler - simplest 
Ook al is beide mogelijk, in deze gevallen wordt meestal 'more' en 'most' gebruikt. Dit omdat de uitspraak van de woorden anders moeilijk wordt. 
!

Slide 14 - Slide

Trappen van vergelijking
Uitzonderingen (zie Reference book p 69) 

Slide 15 - Slide

Vergelijken
Er zijn ook nog andere manieren van vergelijken: 
  • as ... as - even ... 
    He is as old as I am. 
  • not as ... as / not so ... as - niet even ...
    They are not as smart as they think.
  • the ... the - hoe ... hoe 
    The sooner  the better
  • more and more - steeds ...
    This class will become more and more difficult. 
  • than - dan 
    He is taller than me. 

Slide 16 - Slide

Grammar: comparisons
Reference book pp 68 - 69


Slide 17 - Slide

Comparisons
Let's practise! 

Choose the correct form for each sentence. 

Slide 18 - Slide

This is the ... part of the lake.
A
deepest
B
most deep

Slide 19 - Quiz

She is always dressed in the ... fashion.
A
last
B
latest

Slide 20 - Quiz

You should drive ...
A
more careful
B
more carefully

Slide 21 - Quiz

They played ... than last week.
A
badder
B
worse
C
more bad

Slide 22 - Quiz

Could you speak a bit ..., please?
A
slowlier
B
more slowly

Slide 23 - Quiz

The hotel was more expensive ... I thought.
A
then
B
than

Slide 24 - Quiz

He got up ... than usual.
A
earlier
B
more early

Slide 25 - Quiz

She was the ... girl of the class.
A
intelligentest
B
most intelligent

Slide 26 - Quiz

Comparisons
Any questions at this point? 

Slide 27 - Slide

What to do? 
  • Continue with your week task
  • Start by doing exercise 9


Do: exercise 1- 14 + Test Yourself
Copy: study box lesson 1.3 Du-En + En-Du
Study: study box lesson 1.3 Du-En + En-Du

Slide 28 - Slide

Today...
... we've discussed the difference between adjectives and adverbs.
... we've looked at all the irregularities when it comes to adjectives and adverbs
... we've learned how to use the degrees of comparison
... we've seen other ways of comparing things 
... you've had time to continue working on your week task. 

Slide 29 - Slide

Next class...
... you should finish your week task.
... you should start on your Test Yourself.



Have a nice day! 

Slide 30 - Slide

Grammar: adjectives and adverbs 
Quick overview

  • bijvoeglijke naamwoorden
  • bijwoorden
  • geven extra informatie over een ander woord/zinsdeel in de zin

Slide 31 - Slide

Adjectives: bijvoeglijke naamwoorden
Geeft informatie over een zelfstandig naamwoord. Je kunt vragen 'wat...?'

  • The beautiful house
  • The fast car
  • This book is wonderful.
  • The movie was scary.
  • The eighteen-year-old girl.
  • A seven-minute walk. 
Bijvoeglijke naamwoorden met een getal schrijf je dus met streepjes ertussen. Er wordt dan geen meervoudsvorm gebruikt. 
!
Wat is het huis? - Mooi
Wat is de auto? - Snel
Wat is het boek? - Geweldig 
Wat is de film? - Eng
Wat is het meisje? - achttien jaar oud
Wat is de wandeling? - Zeven minuten lang


Slide 32 - Slide

Adverbs: bijwoorden
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord, of over de hele zin. Je kunt vragen 'hoe...?'

  • We did poorly.
  • The incredibly beautiful house. 
  • We did extremely poorly. 
  • Sadly, he was ill during the party. 
Hoe hebben we het gedaan? - slecht
Hoe mooi is het huis? - extreem mooi
Hoe slecht hebben we het gedaan? - heel slecht
Hoe is het dat hij ziek is? - jammer 
Spelling woorden
De standaard regel is:
je maakt het bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. 

Het bijwoord van 'good' is 'well'. 

Slide 33 - Slide

De uitzonderingen 
1. Woorden die al eindigen op -ly 

  • friendly, silly, lovely 
  • andere formulering nodig indien het bijwoorden zijn 

  • He danced in a lovely way. 
  • They acted in a silly manner. 

Slide 34 - Slide

De uitzonderingen 
2. difficult en impossible 

  • geen bijwoordsvorm 
  • andere formulering nodig indien het bijwoorden zijn 

  • He managed to walk, but it was with great difficulty. 
  • I can't possibly come visit you next week. 

Slide 35 - Slide

De uitzonderingen 
3. woorden die niet veranderen als bijwoord

  • daily, weekly, monthly, yearly, early, fair, high, low, far, fat, wrong, strange

  • He visits his parents monthly.
  • They work out weekly. 
  • It was a fair game.
  • They played fair. 

Slide 36 - Slide

De uitzonderingen 
4. werkwoorden waarna nooit een bijwoord komt

  • to taste, to look, to feel, to smell, to sound, to be 

  • This looks incredible! 
  • You dinner smells wonderful. 
  • He is extremely nice. 

Slide 37 - Slide

De uitzonderingen 
5. verschil in betekenis tussen bijvoeglijk naamwoord en bijwoord 

Slide 38 - Slide

Adjectives/adverbs
Let's practise! 

Choose the correct form for each sentence. 

Slide 39 - Slide

She walked ...
A
slow
B
slowly

Slide 40 - Quiz

They played ...
A
bad
B
badly

Slide 41 - Quiz

This idea sounds ...
A
good
B
well

Slide 42 - Quiz

He left the room ...
A
quiet
B
quietly

Slide 43 - Quiz

She looked very ...
A
happy
B
happily

Slide 44 - Quiz

It was a ... summer day.
A
perfect
B
perfectly

Slide 45 - Quiz

I ... understand what you mean.
A
perfect
B
perfectly

Slide 46 - Quiz

If you work ..., you will pass your exams.
A
hard
B
hardly

Slide 47 - Quiz

She made a ... mistake.
A
terrible
B
terribly

Slide 48 - Quiz

She is a very ... driver.
A
careful
B
carefully

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Video