Thema 5, week 3 Toets

TAALTOETS
1 / 39
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

TAALTOETS

Slide 1 - Slide

natuur & weer

Slide 2 - Slide


A
het duinlandschap
B
de savanne
C
de tropen
D
de hei

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woord?
Indonesië heeft net als Thailand een
tropisch klimaat.
A
het is warm en vochtig
B
er zijn koele zomers en zachte winters
C
er zijn grote grasvlaktes met groepjes bomen
D
het is een gebied met veel zand en paarse bloemen

Slide 4 - Quiz

dieren

Slide 5 - Slide


A
de bijen horen bij de dierenbescherming
B
de bijen zijn aaseters
C
de bijen krioelen door elkaar

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woord?
De gier is een aaseter.
A
een dier dat alleen vlees eet
B
een dier dat alleen planten eet
C
een dier dat dode dieren eet
D
een dier dat alles eet

Slide 7 - Quiz

tijd

Slide 8 - Slide


A
de middernacht
B
het etmaal
C
de morgenstond
D
de zonsondergang

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woord?
In de loop van middag gaat het misschien regenen.
A
als iets al een tijdje bezig is
B
het beginnen van iets
C
voorbijgaan van tijd
D
een dag en een nacht

Slide 10 - Quiz

het voegwoord

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide


A
terwijl
B
omdat
C
nadat

Slide 13 - Quiz


A
voordat
B
omdat
C
totdat

Slide 14 - Quiz


A
voordat
B
nadat
C
terwijl

Slide 15 - Quiz

Klik op de zin met het juiste voegwoord.
A
Kees kan niet goed lopen, voordat hij van de trap is gevallen.
B
Kees kan niet goed lopen, totdat hij van de trap is gevallen.
C
Kees kan niet goed lopen, doordat hij van de trap is gevallen.
D
Kees kan niet goed lopen, terwijl hij van de trap is gevallen.

Slide 16 - Quiz



Ik zal je iets vertellen.
A
1e persoon enkelvoud
B
1e persoon meervoud

Slide 17 - Quiz



Jij bent heel aardig..
A
2e persoon enkelvoud
B
2e persoon meervoud

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide



Jij hebt een fantastisch plan bedacht
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 20 - Quiz



In de duinen staat een rode vuurtoren.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 21 - Quiz



In de duinen staat een rode vuurtoren.
A
1e persoon enkelvoud
B
2e persoon enkelvoud
C
3e persoon enkelvoud

Slide 22 - Quiz



Hebben zij de boeken al ingeleverd.
A
1e persoon meervoud
B
2e persoon meervoud
C
3e persoon meervoud

Slide 23 - Quiz


Wij zitten in de klas.
A
1e persoon meervoud
B
2e persoon meervoud
C
3e persoon meervoud

Slide 24 - Quiz


Wij kennen de verkeersregels.
A
1e persoon enkelvoud
B
1e persoon meervoud
C
2e persoon enkelvoud
D
2e persoon meervoud

Slide 25 - Quiz

Het gezegde 

Het gezegde bestaat dus uit alle werkwoorden in de zin,
dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 26 - Slide

Wat is het gezegde?

Ik loop.
A
Ik
B
loop

Slide 27 - Quiz

Wat is het gezegde?

Ik heb vandaag gelopen.
A
Ik
B
heb
C
gelopen
D
heb gelopen

Slide 28 - Quiz

Wat is het gezegde?

Ik wilde vorige week komen lopen.
A
wilde
B
komen lopen
C
wilde komen lopen
D
komen

Slide 29 - Quiz

Wat is het gezegde?

Slide 30 - Open question

Wat is het gezegde?

Slide 31 - Open question

Wat is het persoonsvorm?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.

Slide 32 - Open question

Wat is het onderwerp?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.

Slide 33 - Open question

Wat is het gezegde?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.

Slide 34 - Open question

een samengesteld werkwoord bestaat uit twee delen


  beeld     +    houwen          =    beeldhouwen

Slide 35 - Slide

lachen
lopen
delen
schrijven
zuigen
schaatsen
uitlachen
hardlopen
uitdelen
omschrijven
stofzuigen
rolschaatsen

Slide 36 - Slide

Welk werkwoord is een samengesteld werkwoord?
A
braden
B
koken
C
kneden
D
aanbranden

Slide 37 - Quiz

Welk werkwoord is een samengesteld werkwoord?
A
lopen
B
hardlopen
C
wandelen
D
kruipen

Slide 38 - Quiz

 Thema 5, week 3 - Toets

Slide 39 - Slide