YH4-TH4-BS7

Thema 4
BS7
Ontstaan van
soorten.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Thema 4
BS7
Ontstaan van
soorten.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen BS 7
  • Je kan beschrijven wat soortvorming is
  • Je begrijpt de noodzaak van reproductieve isolatie voor soortvorming
  • Je kan het verschil in allopatrische en sympatrische soortvorming herkennen in een context
  • Je kan beschrijven op welke manieren er reproductieve isolatie kan worden bewerkstelligd
  • Je kan in een context beschrijven hoe soortvorming optreedt

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Begrippen BS7
reproductieve isolatie
geografische isolatie
eiland theorie

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Geef de definitie van de term 'soort'

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Populatie vs. soort
populatie   = een groep van individuen van dezelfde soort

soort            = organisme die zich onderling kunnen voortplanten en  vruchtbare nakomelingen
                           hebben
maar let:
  • binnen een soort kan je verschillende rassen hebben  (sint-bernards hond en dwergpoedel)
  • na aanpassingen kan de populatie veranderen in meerderen soorten (Indische en Afrikaanse olifant

soort          = grootste verzameling populaties waartussen uitwisseling van genen kan     
                         plaatsvinden

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Populatie vs. soort

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Soortvorming
Het ontstaan van (een) nieuwe soort(en) uit al bestaande
De pijlers van het Darwinisme verklaren NIET hoe soortvorming kan plaatsvinden

Er is méér nodig...

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Genenpool
Verzameling van alle genen in een populatie.

Allelfreqentie -> hoe vaak een allel in de populatie voorkomt.

Afhankelijk hiervan is de genetische variatie : 
  •  1 allel  = geen natuurlijke selectie hierop 
  •  geen selectie druk -> willekeurige overerving (allelfrequenties constant)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Soortvorming: het ontstaan van een nieuwe soort uit al bestaande.

Wat moet er voorkomen worden voordat er nieuwe soorten kunnen ontstaan?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Allopatrische soortvorming
Oorzaak van reproductieve isolatie:
geografische barrière

door verschillende habitats: verschil in selectiedruk op genenpool.

Er ontstaat genetische divergentie

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Sympatrische soortvorming
Genetische divergentie door verschil in selectiedruk op bepaalde genen.

Hoe ontstaat dan reproductieve isolatie als er GEEN geografische isolatie is>

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Hoe bewerkstellig je reproductieve isolatie in dezelfde habitat?

  • ecologisch
  • temporeel
  • ethologisch
  • fysieke
  • postzygotisch

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Eilandtheorie

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Heeee.. een Darwinvraag
is er sprake van soortvorming?
nee
ja
1. Benoem genetische variatie
2. WIE heeft WELK selectievoordeel?
3. Grotere voortplantingskans
4. Grotere doorgave van deze eigenschap en toename in frequentie
1. Benoem genetische variatie populaties
2. Voor twee populaties: WIE hebben WELK selectievoordeel
3. Grotere voortplantingskans
4. Grotere doorgave van deze eigenschap en toename in frequentie
5. Op WELKE wijze is er sprake van reproductieve isolatie?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Leg uit op welke wijze verschillende cichlide soorten met eivlekken volgens deze biologen zijn ontstaan.

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Nu zelf aan de slag! 
zie LessonUp
oefenen 24/6  = verplicht 
niet af = niet aanwezig!!! 

Daarna huiswerk:
Maak de opdrachten uit BVJ:
71 t/m 76

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk:
Maak de opdrachten uit BVJ:
  • 71 t/m 76
timer
10:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

gescheiden creatiemodel
polyfyliemodel
evolutiemodel

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

Welke stoffen zijn organisch en welke zijn anorganisch?
Sleep de moleculen naar de juiste categorie.
anorganische moleculen
organische moleculen
water
glucose
zetmeel
zuurstof
aminozuur
eiwit
CO2
nitraat
DNA
stikstof (N2)
RNA
bladgroen

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Welk celtype hoort bij welk domein/rijk?
prokaryota
funghi 
(schimmels)
animalia
(dieren)
plantae
(planten)

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Wat is de Latijnse naamgeving voor het vogelbekdier?
A
Pandion Haliaetus
B
phascolarctos Cinereus
C
equus quagga
D
Ornithorhynchus anatinus

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

in afwezigheid van zuurstof
maakt organische stof uit anorganische stof
cellen van dit organisme hebben (echte) celkernen
cellen van dit organisme hebben geen celkernen
in aanwezigheid van zuurstof
organismen die organische stof maken uit andere organische stof
autotroof
prokaryoot
anaeroob
eukaryoot
aeroob
heterotroof

Slide 25 - Drag question

This item has no instructions

Wat is geen misconcept over de evolutie?
A
je kan zelf evolueren
B
dieren met dezelfde uiterlijke kenmerken zijn altijd verwant
C
de sterkte wint altijd in de evolutie
D
evolutionaire veranderingen nemen generaties in beslag

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

De vleugels van de pinguïn (zoogdier) is een voordeel van een ... vergeleken met de vleugels van een vogel.
A
homologe organen
B
analoge organen
C
rudimentaire organen

Slide 27 - Quiz

Door aanpassing aan het milieu kunnen organen tijdens de evolutie hun functie verliezen en dan niet meer uitgroeien tot volledig orgaan. Deze organen kunnen dan zelfs in de loop van de evolutie verdwijnen. Soms zijn nog resten van deze organen bij een organisme terug te vinden als rudimenten. Rudimentaire organen hebben geen enkele functie meer voor het organisme. Bekende voorbeelden van rudimentaire organen zijn het bekken bij een walvis, pootresten bij een python en de blinde darm bij de mens. De vleugels van een pinguïn zijn niet rudimentair. Een rudimentair orgaan heeft geen duidelijke functie meer. Vleugels van een pinguïn worden weliswaar niet meer gebruikt als vleugels, maar kregen een nieuwe functie bij het zwemmen. De vleugels van een pinguïn en de vleugels van andere vogels zijn voorbeelden van homologe organen. Homologe organen vertonen overeenkomst in bouw en hebben een gelijke embryonale ontstaanswijze maar kregen door aanpassing aan verschillende milieus een andere functie.

Bruine muizen overleven beter en planten vaker voor in een woestijnomgeving omdat lichtere muizen vaker door uilen worden gezien en gegeten.
Wie of wat zorgt hier voor selectiedruk?
A
predator
B
bodemsamenstelling
C
vachtkleur
D
seksuele voorkeuren

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Een fenotype dat de overlevingskans van een organisme verbetert in een bepaalde omgeving noemen we een ...
A
selectie
B
adaptatie
C
soortvorming
D
uitsterving

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Natuurlijke selectie wordt het beste omschreven als:
A
een verandering in een organisme als gevolg van een bepaalde noodzaak
B
een proces van een nagenoeg continue verbetering, leidend tot een perfect organisme
C
verschillen in overlevingskansen als gevolg van een verschil in genetische eigenschappen.
D
overerving van eigenschappen die gedurende het leven zijn verkregen.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Een klein aantal herten verlaten hun eigen habitat
en komen in een nieuw perceel terecht waar nog geen herten hebben geleefd. Hun genenpool blijkt anders dan de oorspronkelijke populatie vanwege ...
A
Founder effect
B
Seksuele selectie
C
Natuurlijke selectie
D
Bottleneck effect

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

500 jaar nadat deze herten een goed gedijende populatie hebben gevormd, migreren er een aantal terug naar hun oorspronkelijke habitat. In deze populatie verschuift de allelelfrequentie vanwege ...
A
Genetic drift
B
Founder effect
C
Bottleneck effect
D
Gene flow

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Gele toekan vrouwtjes hebben een voorkeur voor mannetjes die dezelfde kleur hebben als zijzelf. De genenpool zal veranderen vanwege ...
A
Genetic drift
B
Seksuele selectie
C
Kunstmatige selectie
D
Gene flow

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions