Week 5 les 1

Nederlands
2VM
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
2VM

Slide 1 - Slide

Deze les
  • Planning periode 3
  • Lezen  hoofdstuk 3
  • Maken opdracht 1

Slide 2 - Slide

Hoe ging het proefwerk fictie?

Slide 3 - Mind map

Had je goed geleerd?

Slide 4 - Mind map

Ben je tevreden met je rapportcijfer van periode 2?

Slide 5 - Mind map

Wat wil/ga je de komende periode anders doen?

Slide 6 - Mind map

Planning periode 3
- Lezen hoofdstuk 3 en 4
Woensdag 3 maart: PW lezen hfst. 3 en 4 
- Over taal hoofdstuk 4 t/m 6
Woensdag 24 maart: PW over taal hfst. 4 t/m 6
- Grammatica woordsoorten

Slide 7 - Slide

Lezen hoofdstuk 1
Bekijk ook het document lezen theorie leerjaar 1 op Classroom

Slide 8 - Slide

Lezen hoofdstuk 1

Slide 9 - Slide

Lezen hoofdstuk 2

Slide 10 - Slide

Lezen hoofdstuk 2

Slide 11 - Slide

Lezen hoofdstuk 3
De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. Er zijn ook andere mogelijkheden:

  • Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
  • De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
  • De kernzin staat in het midden van de alinea.
  • Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.



Slide 12 - Slide

Lezen hoofdstuk 3 opdr. 1
Pak je Nederlands boek en doe open op bladzijde 138.
  • We gaan tekst 3 lezen en opdracht 1 maken.
  • Vragen beantwoorden we klassikaal op alfabetische volgorde van voornaam kom je aan de beurt. Je kan je dus alvast voorbereiden ;)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Opdracht 1
1. b. Wat is de functie van de titel van de tekst?
    c. Vul een titel in die de inhoud van de tekst duidelijk maakt.
2. Waar verwijzen de volgende woorden naar?
    a. ‘die’ in regel 8 verwijst naar
    b. ‘wat’ in regel 16 verwijst naar
    c. ‘Ze’ in regel 22 verwijst naar

Slide 16 - Slide

Opdracht 1
3 a. Wat is een fietsmankement? (regel 2)
    b. Wat betekent het woord idealiter in: ‘Idealiter is de schoolfietsenmaker een afdeling van de sociale werkplaats.’ (regel 7-8)
   c. Wie bedoelt de schrijver met de reguliere fietsenmaker? (regel 18)
4. Leg uit waarom de laatste twee zinnen van deze alinea bijzaken zijn.
5. a. Schrijf de kernzin van alinea 3 op.
     b. Bedenk een passend tussenkopje boven alinea 3.
6. Schrijf de hoofdzaak van alinea 4 op.

Slide 17 - Slide

Opdracht 1
7. Waarom is de schoolfietsenmaker volgens de schrijver geen concurrentie voor de reguliere fietsenmaker?
8. Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
     (samenvatting, advies of conclusie)
9. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

Slide 18 - Slide