klas 2TL - bij Hfd. 5 - in/naar voor plaatsen en landen

in / naar voor plaatsnamen
en landen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

in / naar voor plaatsnamen
en landen

Slide 1 - Slide

namen van landen
In het Frans hebben landen een lidwoord.
Een land is  vrouwelijk, mannelijk of meervoud:
la France
l'Angleterre (v)
le Danemark
les Pays-Bas


Slide 2 - Slide

kijk naar de laatste letter:
LA = vrouwelijke landen eindigen op een -e                      
Exemple: La France

LES = meervoudslanden eindigen op een -s
deze landen zijn in het Nederlands ook meervoud!
Exemple: Les États-Unis

LE = mannelijke landen = de rest
Exemple: Le Portugal
Deze landennamen eindigen niet op een -e of -s

Denk aan de klinkerbotsing: le/la -> l'Angleterre

Slide 3 - Slide

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Maroc
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 4 - Quiz

Vul zelf het juiste lidwoord in:
..... Russie
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 5 - Quiz

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Pays-Bas
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 6 - Quiz

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Suisse
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 7 - Quiz

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Canada
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 8 - Quiz

In/naar voor een land of plaats 
in of naar een land dat vrouwelijk is:     en              Luc va en Belgique.    
in of naar een land dat meervoud is:     aux           Elle va aux Etats-Unis.
in of naar een land dat mannelijk is:      au              Il habite au Maroc.

in of naar een plaats:                                    à                J' habite à Roden.
                                                                                                 Je vais à Londres.
              

Slide 9 - Slide

En / au / aux
Hoe weet je of je 'en / au / aux' moet gebruiken?






En
vrouwelijk (+ mannelijke landen die      met een klinker beginnen.
Au
masculin
Aux 
pluriel

Slide 10 - Slide

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Je vais ..... Angleterre.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 11 - Quiz

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Elle va ..... Danemark.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 12 - Quiz

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Nous allons ..... France.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 13 - Quiz

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Ils habitent ..... Etats-Unis.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 14 - Quiz

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
On rêve d'aller ..... Indonesie.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 15 - Quiz

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Vous habitez ..... Leek?
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 16 - Quiz

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Non, nous habitons ..... Roden.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 17 - Quiz

Vraagzinnen in de categorie 'met vraagwoord' hebben de volgende structuur:
A
vraagwoord + est-ce que + normale zin
B
vraagwoord + inversie
C
gewone zin + vraagwoord
D
alle hierboven genoemde antwoorden

Slide 18 - Quiz

Het vraagwoord : qui =
A
welke
B
waarom
C
wie
D
hoe

Slide 19 - Quiz

Welk vraagwoord:
________ habites-tu?
A
Comment
B
Combien
C
D
Qui

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste vraagwoord in:
Tu habites .....?
A
comment
B
pourquoi
C
quand
D

Slide 21 - Quiz

kies het juiste vraagwoord:
.... tu manges?
A
comment
B
qu'est-ce que
C
combien
D
qui

Slide 22 - Quiz

Kies een vraagwoord:
............. tu as invité?
A
Qui
B
Qui est-ce qui
C
Qui est-ce que

Slide 23 - Quiz