woordenschat les tekst Natuurlijke schatten in Nederland

woordenschat les tekst Natuurlijke schatten in Nederland
1 / 16
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeBasisschoolGroep 5,6

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

woordenschat les tekst Natuurlijke schatten in Nederland

Slide 1 - Slide

Wat zijn delfstoffen?
A
materialen die uit planten worden gewonnen.
B
Grondstoffen die uit de aarde worden gewonnen.
C
Materialen die uit de lucht worden gehaald.
D
Producten die uit de zee worden gehaald.

Slide 2 - Quiz

Voorbeelden van delfstoffen zijn:
A
Olie, gas, steenkool, ijzererts, goud.
B
Groente, fruit, vlees, melk.
C
Hout, water, zonlicht, zuurstof.
D
Vis, zand, plastic, elektriciteit.

Slide 3 - Quiz

Wat betekent ondergronds?
A
Onder de grond
B
Beneden het oppervlak
C
In de lucht
D
Boven de grond

Slide 4 - Quiz

Wat vind je niet ondergronds?
A
Een kelder
B
Een grot
C
Een wolkenkrabber
D
Een metrostation

Slide 5 - Quiz

Wat is iets wat niet bovengronds te vinden is?
A
Een wolkenkrabber
B
Een park
C
Een strand
D
Een metrostation

Slide 6 - Quiz

Welke energiebron wordt gebruikt in windmolens?
A
Windenergie
B
Aardwarmte
C
Olie
D
Biobrandstof

Slide 7 - Quiz

Welke energiebron wordt gebruikt in zonnepanelen?
A
Windenergie
B
Kernenergie
C
Zonlicht
D
Aardwarmte

Slide 8 - Quiz

Welk woord heeft dezelfde betekenis als het woord effect?
A
oplossing
B
oorzaak
C
gevolg
D
resultaat

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Noem 2 energiebronnen?

Slide 11 - Open question


Welke grondstoffen zijn ook delfstoffen?
Delfstoffen
Steenkool
Hout
Aardolie
Aardgas
Katoen
Graan

Slide 12 - Drag question

Noem verschillende
delfstoffen

Slide 13 - Mind map

Wat is een voorbeeld van oorzaak en gevolg?
A
De auto rijdt, de bomen blijven staan.
B
De kat miauwt, de hond blaft.
C
De zon schijnt, ik neem een boterham.
D
Het regent, daardoor worden de straten nat.

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het woord 'profiteren'?
A
Genieten van iets positiefs
B
Bang zijn voor iets
C
Niet om iets geven
D
Boos zijn op iets

Slide 15 - Quiz

Wat heb je nu geleerd over delfstoffen?

Slide 16 - Open question