§1.2 Leven in een industriestad - Deel 1

§1.2 Leven in een industriestad
Leven en werken
1 / 21
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

§1.2 Leven in een industriestad
Leven en werken

Slide 1 - Slide

Huiswerk
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 2 t/m 7 van §1.2

Slide 2 - Slide

Welke industrie wordt heel belangrijk tijdens de Industriële Revolutie?
A
Landbouw
B
Huisnijverheid
C
Mijnbouw

Slide 3 - Quiz

Welke uitleg past bij kapitalisme?
A
Een economisch systeem met zo min mogelijk regels waar zoveel mogelijk winst gemaakt wordt
B
Een economisch systeem waar de overheid veel regels maakt waar bedrijven zich aan moeten houden
C
De tijd waarin in West-Europa de Industriële Revolutie plaatsvindt
D
Het proces waarin steeds meer mensen in de steden gaan wonen

Slide 4 - Quiz

Noem een gevolg van de Industriële Revolutie

Slide 5 - Open question

Sleep de kenmerken naar de juiste samenleving
Industriële samenleving
Landbouw samenleving
De meeste mensen verdienen hun geld met landbouw
De meeste mensen verdienen hun geld in een fabriek
Meer dan de helft van de bevolking woont in de stad
Meer dan de helft van de bevolking woont op het platteland

Slide 6 - Drag question

Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
- Wat de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders zijn
- Wat de werk- en leefomstandigheden van de gegoede burgerij zijn

Slide 7 - Slide

Europa rond 1850:
Zet de bevolkingsgroepen op de juiste plek in de sociale piramide
Arme boeren, landarbeiders & fabrieksarbeiders
Kooplieden & fabriekseigenaren
Ambachtslieden, winkeliers & kleine boeren

Slide 8 - Drag question

Veranderende gelaagdheid
Bovenste klasse
Steeds meer fabrieken betekent steeds meer (rijke) fabriekseigenaren. Zij worden de belangrijkste groep in de samenleving: de gegoede burgerij
Middenklasse
In de steden moet ook veel werk gedaan worden door kleine bedrijven of mensen met een opleiding (winkeliers, onderwijzers, politie). Deze mensen verdienen prima, maar zijn minder rijk dan de gegoede burgerij. We noemen hen de middenklasse
Onderste klasse
Door de opkomst van de industrie werken steeds meer mensen in de fabrieken. Door verbeteringen (machines) in de landbouw is daar minder werk en gaan veel boeren in de stad werken als arbeiders

Slide 9 - Slide

Filmpje
Leefomstandigheden van de arbeiders

Slide 10 - Slide

7

Slide 11 - Video

00:44
Waarom verhuizen deze landarbeiders naar de stad?

Slide 12 - Open question

03:51
Omschrijf de
leefomstandigheden

Slide 13 - Mind map

04:22
Waarom nemen fabrieksbazen graag kinderen aan?

Slide 14 - Open question

05:04
Omschrijf de
werkomstandigheden

Slide 15 - Mind map

05:55
Waarom accepteren de mensen deze werkomstandigheden?

Slide 16 - Open question

06:24
1) Fabriekseigenaren betalen  [.................1.................]  loon, want dan kunnen ze meer  [.................2.................]  maken

2) Fabriekseigenaren betalen  [.................3.................]  loon als iemand ziek is, want een zieke  [.................4.................]  geld voor de baas

3) Fabriekseigenaren maken machines  [.................5.................], want anders  [.................6.................]
De slechte werkomstandigheden zijn het gevolg van kapitalisme. Maak de zinnen kloppend.
geen
wel
veel
verdient geen
verdient
producten
brengt het geld op
onveilig
winst
zo min mogelijk
veilig
kost  het geld

Slide 17 - Drag question

Gegoede burgerij
Rijke mensen gaan buiten de stad wonen, in luxe huizen
Deze gegoede burgerij heeft veel geld en bezittingen
Ze hebben een eigen wc, gezond voedsel en schone lucht
Kinderen en vrouwen hoeven niet te werken
Kinderen gaan naar school en vrouwen zorgen voor de kinderen en het huis

Slide 18 - Slide

Rond 1860 worden arme mensen gemiddeld 40. Waarom wordt de gegoede burgerij vaak ouder?

Slide 19 - Open question

02:14
Waarom gaan de mensen niet gewoon in een betere woning wonen?

Slide 20 - Open question

Resumé
Pak je schrift
Schrijf voor jezelf op (of bedenk 4 vragen over) wat we deze les besproken hebben
Wie, Wat, Waarom, Wanneer
timer
2:00

Slide 21 - Slide