Evolutie in het kort

samengevat in één les
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

samengevat in één les

Slide 1 - Slide

Vandaag
Leerdoel:
  • Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.

Programma:
  • Feiten of fabels
  • De evolutietheorie
  • Aan de slag met examenopgaven

Slide 2 - Slide

Feit of fabel:
Zonder de grote veranderingen van de leefomgeving op aarde was evolutie niet mogelijk.
A
Feit
B
Fabel

Slide 3 - Quiz

Feit of fabel:
Zonder verschillende allelen was evolutie niet mogelijk
A
Feit
B
Fabel

Slide 4 - Quiz

Eerst wat voorkennis oproepen
Wat is de definitie van een soort?

Wanneer behoor je tot dezelfde populatie?

Slide 5 - Slide

Een soort
Wanneer organismen onderling kunnen voortplanten met het verkrijgen van vruchtbare nakomelingen. 

Dit betekent dat een paard en een ezel niet tot dezelfde soort behoren, een deel van de nakomelingen zijn nml altijd onvruchtbaar

Slide 6 - Slide

Populatie
Een groep organismen van dezelfde soort die zich onderling kunnen voortplanten. 

Voorbeelden: de konijnen die leven op Texel 
een berkenbos.

Slide 7 - Slide

Alternatieve evolutietheorie
Creationisme:
  • de aarde en organismen zijn geschapen
  • sommige organen te ingewikkeld om  door evolutie te zijn ontstaan.

Geschiedenis

Fossielen vondsten
Darwin

DNA bevat alle erfelijke eigenschappen
  • Voor het eerst ontdekt in 1871
  • Structuur pas ontdekt in 1953

Slide 8 - Slide

Evolutie
  • Verschillen in genotypen door mutaties ---> genetische variatie

  •  Natuurlijke selectie = organismen met gunstige eigenschappen overleven en hebben meer kans om zich voort te planten dan organismen met 'ongunstige eigenschappen'

  • Survival of the fittest = Organismen die beter kunnen overleven, kunnen zich beter  voortplanten. Hierdoor gaat een soort steeds beter passen in zijn omgeving

  • Overerving van de 'goede eigenschappen

Slide 9 - Slide

Evolutie: verandering van genotypenfrequenties, de allelfrequenties in een populatie

Slide 10 - Slide

Evolutie
Selectiedruk = invloed van milieufactoren op genetische variatie.
  • hoger --> minder variatie
  • lager --> overleving voor iedereen makkelijker

Fitness = voortplanting geschiktheid doordat het organisme het beste is aangepast.
Fitness is afhankelijk van het milieu.

Adaptatie = aanpassing

Slide 11 - Slide

Nieuwe soorten ontstaan
seksuele selectiedruk
taal
balts
voedsel





Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Eilandtheorie Darwin en MacArthur/Wilson
Hoe groter het eiland, hoe groter het aantal soorten



Hoe groter de afstand tot het vaste land hoe kleiner 
het aantal soorten.


Slide 18 - Slide

Eilandtheorie Darwin en MacArthur/Wilson
Verband tussen immigratie en uitsterven (extinctie)

Als het aantal soorten klein is -> links
dan kunnen veel nieuwe soorten zich vestigen door
immigratie en sterven er dus weinig soorten uit.

eilandbiogeografienodel
De afstand heeft vooral invloed op de immigratie
de grootte vooral op de extinctie








Slide 19 - Slide

Nieuwe soorten ontstaan
variatie in de genen wordt pas 
een nieuwe soort wanneer ze 
zich niet meer kunnen voortplanten/
Bijvoorbeeld door:
geografische isolatie door 
bergen/water/eilanden





Slide 20 - Slide

Argumenten voor de evolutietheorie
Fossiele vondsten van uitgestorven organismen

homologe evolutie

analoge evolutie
Overeenkomst in bouwmateriaal zoals DNA en eiwitten
Overeenkomst in processen zoals mitose
Overeenkomst in embryonale ontwikkeling

Slide 21 - Slide


Evolutiestambomen aflezen
Wie is de voorouder, hoeveel stappen,
wie zijn er uitgestorven? En soms zijn de
aantallen af te lezen.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Soortvorming is voltooid als ....
A
.. er meerdere rassen zijn ontstaan
B
.. de twee groepen niet meer op elkaar lijken
C
.. de twee groepen zich niet meer onderling kunnen voortplanten
D
.. kruising van de twee groepen onvruchtbare nakomelingen geeft

Slide 29 - Quiz

Wat is een voordeel van grote organismen in het vasthouden van warmte?
A
Minder oppervlakte per volume
B
Kleinere lichaamsmassa
C
Meer oppervlakte per volume
D
Snellere stofwisseling

Slide 30 - Quiz

Soortvorming komt tot stand door ...
A
Isolatie, mutaties en natuurlijke selectie
B
Isolatie, natuurlijke selectie en verschillen in de omstandigheden
C
Isolatie, verschillen in de omstandigheden, mutaties en natuurlijke selectie
D
Isolatie, mutaties en verschillen in de omstandigheden

Slide 31 - Quiz

Hoe weet je de verwantschap tussen twee soorten?
A
Dat zie je aan het eerste woord, de soortnaam
B
Dat zie je aan het eerste woord, de geslachtsnaam
C
Dat zie aan het tweede woord, de soortnaam
D
Dat zie je aan het tweede woord, de geslachtsnaam

Slide 32 - Quiz

De vleugel van een insect en de vleugel van een vogel zijn .... organen, zij hebben dezelfde ...
A
Analoge, Bouw
B
Analoge, Functie
C
Homologe, Bouw
D
Homologe, Functie

Slide 33 - Quiz

Soortvorming d.m.v. natuurlijke selectie. Zet de zinnen in de juiste volgorde
Er bestaat variatie in genotype en fenotype binnen een populatie
De voordelige fenotypen worden dus doorgegeven
Een mutatie leidt tot een verandering in fenotype dat voordelig uitkomt in de omgeving
Door voortplanting, mutaties en recombinatie kunnen nieuwe genotypen ontstaan
De mutant overleeft door zijn aanpassing beter en krijgt meer nakomelingen 
Als er genoeg verschillen in genotype en fenotype zijn ontstaan kan dat leiden tot een nieuwe soortvorming

Slide 34 - Drag question


In de geschiedenis van de aarde zijn er regelmatig klimaatsveranderingen geweest. Hierdoor veranderde de mate van invloed van abiotsche factoren op populaties. Sommige individuen hadden, door toeval, een hogere fitness. Na veel generaties veranderde op deze manier soorten in nieuwe soorten.

Welk pijler van Darwin mist hier?
A
Genetische variatie (verscheidenheid in genotypen)
B
Natuurlijke selectie (survival of the fittest)
C
Soortvorming door reproductieve isolatie
D
Selectiedruk (door de omgeving)

Slide 35 - Quiz

Darwin was een duivenfokker. Hij fokte in zijn leven met een groot aantal duiven varianten. Deze kunstmatige selectie...
A
...gaat meestal sneller dan natuurlijke selectie
B
...gaat meestal langzamer dan natuurlijke selectie
C
...levert vaak nieuwe soorten op
D
...levert vaak individuen op die beter aangepast zijn aan de natuur

Slide 36 - Quiz

                                              De evolutietheorie gaat uit van:

1. variatie in        .................. 

2.      ......................             selectie

3. het       .....................           van nieuwe soorten en het    ..........................       van bestaande soorten
Bij evolutie spelen ..................................   in het genotype een rol. Dit noemen we mutaties.
In elke populatie van een soort kunnen daardoor  ................................     verschillen voorkomen. 
Als de omgeving verandert kan dit handig zijn om te ................................ 

ontstaan

natuurlijke

overleven

veranderingen

verdwijnen

genotype

toevallige

Slide 37 - Drag question

Morgen: oefentoets test-correct in de mediatheek!

Slide 38 - Slide