Dinsdag 6 mei

Dinsdag 6  mei 
Goedemorgen
Lezen


Rijm
Eindrijm
alliteratie
assonantie




De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden. 

1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dinsdag 6  mei 
Goedemorgen
Lezen


Rijm
Eindrijm
alliteratie
assonantie




De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden. 

Slide 1 - Slide


Voor de vakantie hebben we het gehad over deze vormen van rijm:

Eindrijm
alliteratie (herhaald gebruik van gelijke beginmedeklinkers)
assonantie (kllinkerrijm)




De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden. 

Slide 2 - Slide

Eindrijm
alliteratie (herhaald gebruik van gelijke beginmedeklinkers)
assonantie (kllinkerrijm)

Opdracht: bedenk in tweetallen bij elk van deze vormen van rijm twee voorbeelden.

Tijd (3 minuten) 




De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden. 

Slide 3 - Slide

Eindrijm
alliteratie (herhaald gebruik van gelijke beginmedeklinkers)
assonantie (kllinkerrijm)

Bespreken opdracht!






De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden. 

Slide 4 - Slide

Vergelijkingen!

Zo groen als gras.

Zo trots als een pauw!



Op naar de volgende dia's!


De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden. 

Slide 5 - Slide

Vergelijkingen
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)              en             het beeld (b)
Joris en Erik (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Tussen object (iets uit de werkelijkheid) en beeld (iets waar het object op lijkt) is een overeenkomst. Om object en beeld te verbinden, gebruik je verbindingswoorden: als (een), zo … als (een), lijkt wel (een), is net..., een … van een …. 


Slide 6 - Slide

Vergelijkingen!

Zo groen als gras.

Zo trots als een pauw!



Wat is het object en wat is het beeld?


De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden. 

Slide 7 - Slide

- Je kamer lijkt wel een slagveld. (Wat is het object en wat het beeld?)

- Lachen als een boer die kiespijn heeft.
- Hij ging er als een haas vandoor. (Wat is het object en wat het beeld?)


Slide 8 - Slide

Een vergelijking is een vorm van beeldspraak en is altijd figuurlijk taalgebruik, je zegt dus iets wat je niet letterlijk bedoelt
Doel:
Tekst aantrekkelijker maken
Iets extra duidelijk of krachtig uitdrukken

Slide 9 - Slide

Aan de slag!

opdr. 2 t/m 5 blz. 100 en 101


De leerlingen kennen drie vormen van rijm.

De leerlingen weten wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden.  

Slide 10 - Slide