This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
3.6 en 3.7
Evolutie en verwantschap
Slide 1 - Slide
3.6 Evolutie
Leerdoelen:
Je kunt omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.
Slide 2 - Slide
Aantekeningen 3.6
De bekendste onderzoeker was de Engelse Charles Darwin.
De grondgedachten van Darwin zijn in de huidige evolutietheorie terug te vinden.
De evolutietheorie gaat uit van het ontstaan, veranderen en verdwijnen van soorten.
Deze theorie gaat uit van:
verandering in genotypen
natuurlijke selectie
ontstaan van nieuwe soorten (door isolatie)
Slide 3 - Slide
In de volgende slide staat een filmpje. Bekijk dit filmpje goed.
Na het filmpje worden een aantal vragen gesteld (zie hiernaast).
Noteer deze vragen, zodat je ze tijdens het bekijken van de video kunt invullen.
- Hoe is de ijsbeer ontstaan?
- Hoe noemen we dit proces?
- Wie was Charles Darwin?
- Hoe komt het dat de vinken er allemaal net anders uitzien?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Hoe is de ijsbeer ontstaan? (de witte kleur)
Slide 6 - Open question
Hoe noemen we dit proces?
Slide 7 - Open question
Wie was Charles Darwin?
Slide 8 - Open question
Hoe komt het dat de vinken er allemaal net anders uitzien?
Slide 9 - Open question
Aantekeningen:
Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten.
Soort: je behoort tot dezelfde soort als je vruchtbare nakomelingen kunt krijgen.
Ras: onderlinge groep binnen een soort (hondenras)
Natuurlijke selectie/survival of the fittest: de best aangepaste organismen in een populatie kunnen zich voortplanten (en hun genen doorgeven aan de volgende generatie).
In een populatie blijven individuen met een gunstig genotype gemakkelijker in leven en planten ze zich beter voort dan individuen met een minder gunstig genotype. Deze selectie zorgt ervoor dat soorten blijven veranderen. Een mutatie kan dus de overlevingskans vergroten.
Slide 10 - Slide
Voorbeelden van goede aanpassingen aan het milieu.
Bv. een schutkleur.
Slide 11 - Slide
Het ontstaan van nieuwe soorten
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Huiswerk
LZ 3.6
MK 3.6 Opdr. 1, 2, 4, 5, 6, 7
Slide 14 - Slide
3.7 verwantschap
Herhaling 3.6
Uitleg 3.7 verwantschap
Huiswerk
Slide 15 - Slide
Wat is een populatie?
A
Een groep dieren in een gebied
B
Een groep dieren van dezelfde soort in een gebied, die zich onderling voortplanten
C
Alle dieren in een land
D
Alle dieren van dezelfde soort op aarde
Slide 16 - Quiz
Leg in je eigen woorden uit wat er wordt bedoeld met natuurlijke selectie
Slide 17 - Open question
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Fossielen
Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen, of afdrukken van organismen in gesteenten.
Ontstaan wanneer resten van organismen snel worden bedekt door sedimenten (zand- en kleideeltjes). Bacteriën en schimmels krijgen dan geen kans om de resten helemaal af te breken. De sedimenten kunnen dan ook gaan verstenen.
Slide 20 - Slide
Bij verschillende soorten die in hetzelfde milieu leven, kunnen organen met dezelfde functie ontstaan. Sommige aanpassingen zijn zo belangrijk om te overleven, dat ze meerdere malen in de evolutie zijn ontstaan.
Slide 21 - Slide
Rudimentaire organen
Resten van een orgaan waar de voorouder van het dier veel aan had. Het huidige dier heeft er niets aan. Het orgaan wordt steeds kleiner om uiteindelijk te verdwijnen (heilig been, blinde darm).
Slide 22 - Slide
Wat zijn rudimentaire organen
A
Organen die dezelfde bouw hebben maar een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben
Slide 23 - Quiz
Argumenten voor de evolutietheorie
-Uit fossielen blijkt dat in de geschiedenis van de aarde soorten zijn ontstaan, zijn veranderd en/of weer zijn verdwenen.
- Verwantschap zie je bij soorten die een gemeenschappelijke voorouder hebben. Je ziet het door te kijken naar overeenkomsten in: