oefenen voor CT 2 poëzie+wwspelling+grammatica

Welkom B1D

Oefenen voor de CT.  De laatste les Nederlands van het jaar! :)
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom B1D

Oefenen voor de CT.  De laatste les Nederlands van het jaar! :)

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
1. oefenen diversen CT
2. Blooket CT stof

Slide 2 - Slide

Kenmerken van poëzie
  • De regels zijn niet volgeschreven; op de bladzijde is dus veel wit.
  • Soms rijmen gedichten, soms ook niet.
  • Een gedicht kan heel kort zijn, maar ook langer.
  • Soms vertelt een gedicht een verhaal, meestal gaat het over gevoelens en gedachten.
  • In een gedicht wordt de taal soms anders gebruikt, waardoor je moet nadenken over de betekenis van het gedicht.

Slide 3 - Slide

Strofen
Teksten zijn verdeeld in alinea's, dat zijn stukken tekst die bij elkaar horen. Gedichten zijn vaak ook verdeeld in stukken. Deze stukken tekst noem je strofen. Tussen elke strofe zit een witregel.

Slide 4 - Slide

Rijm
  • In sommige gedichten zit rijm. Je spreekt van rijm als de klanken in de delen van woorden (lettergrepen) hetzelfde zijn.  

  • Bijvoorbeeld: school en rodekool of gedichten en zwaailichten.

Slide 5 - Slide

Rijmschema's 
Regel 1: Het laatste woord van deze zin/de klank noemen we A
Regel 2: Rijmt het laatste woord van deze zin op A? Dan noemen we deze ook A. Rijmt het laatste woord niet? Dan noemen de klank B
Regel 3: Rijmt het laatste woord van deze zin op A of B? Dan noemen we die A of B. Rijmt het niet? Dan gaan we verder met de volgende letter in het alfabet.
Regel 4: Op welk woord rijmt het laatste woord in de zin? A, B of C? Noem die klank ook zo.

Slide 6 - Slide

Voorbeeld 
'Ik heb hier een brief voor m'n moeder   A
Die hoog in de hemel is                                 B
Deze brief bind ik vast aan m'n vlieger   C
Tot zij hem ontvangt, zij die ik mis            B

Is en mis rijmen op elkaar, dus zij krijgen beide de letter B.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Om welk soort eindrijm gaat het hier?
Want hij wilde haar wel brengen, ruim anderhalf uur
Door regen en door wind, maar liefst één hand aan het stuur
Met nog een hand op haar dijen, want zo ver mocht ie al gaan
En d'r is hier niet eens wifi, maar elk bericht komt aan

Welk rijmschema hoort hierbij?

Slide 9 - Slide

Om welk soort eindrijm gaat het hier?
Het leven is niet zonder zorgen
Het leven is niet zonder pijn
Maar denk dan aan morgen
Dat die dag wel heel mooi zou kunnen zijn

Welk rijmschema hoort hierbij?

Slide 10 - Slide

Vul de juiste vorm en het correct gespelde werkwoord in.

.... ........ (worden) je bijna nooit .... ..........(verbazen) door iemand?

A
pv tt Word vd verbaasd
B
pv tt Wordt vd verbaast
C
pvtt Wordt vd verbaasd
D
pv tt Word vd verbaast

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm en het correct gespelde werkwoord in.

... ...... (gieren) van het lachen ... .......... (sprinten) de leerlingen gisteren over het schoolplein.


A
inf gieren pvtt sprinten
B
td gierend pvtt sprint
C
td gierend pvvt sprintte
D
td gierend pvvt sprintten

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm en het correct gespelde werkwoord in.

Vandaag ... ............. (verhuizen) mijn oma en vorige week ... .......... (verhuizen) mijn oom en tante.
A
pv tt verhuist pv tt verhuizen
B
pv tt verhuizen pvvt verhuizden
C
pvtt verhuist pvvt verhuisden
D
pv tt verhuist pvvt verhuisde

Slide 13 - Quiz

Wat is in onderstaande zin het naamwoordelijk gezegde?

Gelukkig is dit de laatste les Nederlands van het jaar.

Slide 14 - Open question

Ontleed onderstaande zin:
Doe goed mee!

Slide 15 - Slide

Benoem de werkwoorden:
hww / zww / kww
Ik heb ooit in een gevangenis gewerkt.
A
heb: kww gewerkt: zww
B
heb: hww gewerkt: zww
C
heb: zww gewerkt: zww
D
heb: kww gewerkt: hww

Slide 16 - Quiz

Benoem de werkwoorden:
hww / zww/ kww

Ben je weleens de beste van de klas geweest?
A
ben: hww geweest: zww
B
ben: hww geweest: kww
C
ben: kww geweest: kww
D
ben: kww geweest: kww

Slide 17 - Quiz

als/dan?
Piet is veel langer als/dan ik en hij weegt ietsje meer als/dan ik.

Slide 18 - Open question

als/dan?
Hij eet bijna net zo veel als/dan ik.

Slide 19 - Open question