Werkwoordsvormen

Werkwoordsvormen
Leerdoelen:
  1. Ik kan de persoonsvorm (pv) in een zin vinden.
  2. Ik kan het voltooid deelwoord (vdw) in een zin vinden.
  3. Ik kan de infinitief (inf.) in een zin vinden.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordsvormen
Leerdoelen:
  1. Ik kan de persoonsvorm (pv) in een zin vinden.
  2. Ik kan het voltooid deelwoord (vdw) in een zin vinden.
  3. Ik kan de infinitief (inf.) in een zin vinden.

Slide 1 - Slide

Elke goede zin heeft een persoonsvorm/persoonsvormen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Wat is de pv: Waarom ben jij zo laat thuis gekomen?
A
Waarom
B
Ben
C
Gekomen

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video

Wat is de BESTE manier om de persoonsvorm/persoonsvormen in een zin te vinden?
A
Vraagzin maken
B
Zin in andere tijd zetten
C
Zin in meervoud/enkelvoud zetten

Slide 5 - Quiz

Waarom is een vraagzin maken niet altijd handig om de pv te vinden?
A
Soms staat er geen pv in de zin en dan werkt het niet
B
Soms kun je geen vraagzin maken en dan werkt het niet
C
Soms staan er meerdere pv's in de zin en dan werkt het niet

Slide 6 - Quiz

Zet de volgende zin in een andere tijd, welk werkwoord verandert mee?
Mijn broertje heeft beloofd aardig te zijn.

Slide 7 - Open question

Hoeveel pv's heeft de volgende zin:
Ik zit in klas 2 en we moeten best veel huiswerk maken.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de pv's?
Ik zit in klas 2 en we moeten best veel huiswerk maken.
A
Zit en moeten
B
Zit en maken
C
Moeten en maken

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mijn broer
heeft
een auto
gekocht.

Slide 10 - Drag question

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
De vader van Lina
had
een auto
gekocht.

Slide 11 - Drag question

Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 12 - Drag question

Kan het voltooid deelwoord het enige werkwoord in een zin zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Met welke werkwoordsvorm staat het vdw altijd in een zin?
A
Pv
B
Inf.

Slide 14 - Quiz

Wat is het vdw?
Mijn zusje gelooft nog in Sinterklaas, dat vind ik vet schattig!
A
Gelooft
B
Vind
C
Er staat geen vdw in

Slide 15 - Quiz

Waarom is 'gelooft' in deze zin geen vdw? Tip: zet de zin in een andere tijd!
Mijn zusje gelooft nog altijd in Sinterklaas, dat vind ik vet schattig!
A
Gelooft is geen werkwoord
B
Gelooft is de infinitief
C
Gelooft is de persoonsvorm

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Wat is het vdw?
Zullen we morgen naar de Mac gaan of ben jij vandaag al geweest?
A
Zullen
B
Gaan
C
Ben
D
Geweest

Slide 18 - Quiz

Wat is het vdw?
Hij vertelt zijn vriendin dat hij stiekem een ijsje heeft gegeten.
A
Vertelt
B
Gegeten
C
Heeft

Slide 19 - Quiz

Werkwoord
Voltooid deelwoord
Infinitief

Gaan
Gegeten
Rijden
Gereden

Slide 20 - Drag question

Voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
gebeuren
gedaan
doen
schrijven

Slide 21 - Drag question

Wat is een ander woord voor infinitief?
A
Werkwoord
B
Heel werkwoord
C
Voltooide tijd
D
Onvoltooide tijd

Slide 22 - Quiz

Wat is de inf. in deze zin?
Wij hebben een rondreis door Amerika gemaakt.
A
Hebben
B
Gemaakt
C
Er staat geen inf. in

Slide 23 - Quiz

Leg uit waarom 'hebben' geen inf. kan zijn.

Wij hebben een rondreis door Amerika gemaakt.

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Video

Wat is de inf.?
De kinderen vragen aan hun ouders of ze een ijsje mogen kopen.
A
Er staat geen inf. in
B
Vragen
C
Mogen
D
Kopen

Slide 26 - Quiz

Had je de vorige vraag fout?
De kinderen vragen aan hun ouders of ze een ijsje mogen kopen. 

TIPS van een pro:
Stap 1: Zoek altijd eerst de pv/pv's (zet zin in andere tijd)
Stap 2: Houd je werkwoorden over? Check of het vdw of inf. zijn

Slide 27 - Slide

Wat zijn de pv's in deze zin:
De kinderen vragen aan hun ouders of ze een ijsje mogen kopen.

Slide 28 - Open question

Nog een keer de zin
De kinderen vragen aan hun ouders of ze een ijsje mogen kopen.

Pv's: vragen en mogen (want als je het in een andere tijd zet, veranderen vragen en mogen in vroegen en mochten: De kinderen VROEGEN aan hun ouders of ze een ijsje MOCHTEN kopen)

Werkwoord dat je overhoudt (dat dus niet mee verandert in een andere tijd), is 'kopen'. En dat is dan de inf. want het is een heel werkwoord.

Slide 29 - Slide

Mijn zusjes gaan logeren.
persoonsvorm
infinitief
gaan
logeren

Slide 30 - Drag question

In de vakantie willen wij naar een de Ardennen gaan.
persoonsvorm
infinitief
gaan
willen

Slide 31 - Drag question

Zouden jullie willen lachen?
persoonsvorm
infinitief
zouden
willen
lachen

Slide 32 - Drag question

Mijn ouders willen dat wij gaan logeren.
persoonsvorm
infinitief
willen
gaan
logeren

Slide 33 - Drag question

Infinitief
Voltooid deelwoord
Persoons-
vorm
Dit heeft een zin altijd!
Dit is het hele werkwoord
Geeft aan dat iets al is gebeurd.

Slide 34 - Drag question

Ik heb het leerdoel behaald!
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll