les 1 woorden die met dieren te maken hebben.

We leren woorden die met dieren te maken hebben. 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

We leren woorden die met dieren te maken hebben. 

Slide 1 - Slide

Welke dieren zie je op
de kinderboerderij?

Slide 2 - Mind map

Welke dieren blaten
A
geit
B
koe
C
schaap
D
kip

Slide 3 - Quiz

Welke dieren kunnen briesen?
A
paard
B
varken
C
koe
D
hond

Slide 4 - Quiz

Kun je een diersoort noemen?

Slide 5 - Open question

Wat is een honingraat?

Slide 6 - Open question

Welke dieren loeien?
A
schaap
B
varken
C
kip
D
koe

Slide 7 - Quiz

Doe een paard na wat op hol slaat...

Slide 8 - Slide

Wat is de ren?

Slide 9 - Open question

Kun je een roofdier noemen?

Slide 10 - Open question

Welke dieren snateren?
A
eend
B
ezel
C
vogel
D
zwijn

Slide 11 - Quiz

Waar dient een schudkleur voor?

Slide 12 - Open question

Welk dier is een zoogdier?
A
vis
B
neushoorn
C
konijn
D
hamster

Slide 13 - Quiz

petje op, petje af
petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 14 - Slide

Een vis is een zoogdier?
petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 15 - Slide

Een paard kan briesen?
petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 16 - Slide

De imker verzorgt bijen?
petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 17 - Slide

Een eend kan blaten?
petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 18 - Slide

De groep zoogdieren zijn een diersoort?

petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 19 - Slide

Een hamster is een zoogdier?
petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 20 - Slide

Een dier dat op andere dieren jaagt, noem je een roofdier?

petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 21 - Slide

Een dier dat als jong melk drinkt bij de moeder is een zoogdier?

petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 22 - Slide

Een geit kan snateren?
petje op = waar
petje af= niet waar

Slide 23 - Slide