f overeenkomst: Ze zijn allemaal migranten. / Ze spreken goed Nederlands.
verschil: Rami mag werken (omdat hij asiel heeft gekregen). Ali en Amadu mogen niet werken (omdat ze illegaal zijn).
g Eigen antwoord leerling, bijvoorbeeld:
Ja, ze zijn geïntegreerd, omdat ze de taal goed spreken en graag meedoen aan de maatschappij.