Herhalen leerstof 2A examens

Herhalen leerstof 2A examens
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Herhalen leerstof 2A examens

Slide 1 - Slide

Benoem de woordsoort
"Woordsoorten zijn lastig."

Het woord lastig is een ....



A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 2 - Quiz

Welk woord is een bijwoord?
"De ijverige leerling maakte zijn taak zonder klagen."
A
zonder
B
leerling
C
ijverige
D
zijn taak

Slide 3 - Quiz

Is twijfelend een bijwoord of bijv.nm?
"Ze keek me twijfelend aan alsof ze het antwoord niet geloofde."
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 4 - Quiz

Welke woord is geen bijwoord?
"De jongen liep extreem snel naar buiten in de kou."
A
buiten
B
extreem
C
buiten

Slide 5 - Quiz

bijwoord in de zin
Soms maak ik mijn huiswerk niet.
A
soms
B
niet
C
soms, niet
D
geen bijwoord

Slide 6 - Quiz

Welk voornaamwoord is 'zich' in deze zin?
'Hij verslikt zich in zijn hamburger.'
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Wederkerend of wederkerig voornaamwoord?

Ik heb mij verslapen.
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Wederkerend of wederkerig voornaamwoord?

Johan en Pieter verdedigen elkaar.
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Hoe je kroketjes maakt, vind je terug in ons kookboek.
Welk voornaamwoord is 'je'?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

NWG of WWG?
De tentoonstelling toont bedreigde dieren.
A
WWG
B
NWG

Slide 11 - Quiz

NWG of WWG?
De dieren bestaan uit legoblokjes.
A
WWG
B
NWG

Slide 12 - Quiz

WWG of NWG?

Mijn fiets is stuk.
A
WWG
B
NWG

Slide 13 - Quiz


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
Over een jaar moeten we de auto opnieuw in de garage laten keuren.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
D
Ja, de zin bevat drie bijwoordelijke bepalingen.

Slide 14 - Quiz

Wij zijn met z'n allen dol op emoji's.

'op emoji's' = ....
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quiz

Mijn zusje zit verstopt ACHTER DE ZETEL.
A
bijwoordelijke bepaling
B
voorzetselvoorwerp

Slide 16 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Haspengouw.
A
door Hardinxveld = vzv
B
door Hardinxveld = bwb

Slide 17 - Quiz

Die adviseur heeft mij goed geholpen.

'mij' is in deze zin:
A
persoonsvorm
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Het wordt een geweldig feest.

'een geweldig feest' is in deze zin:
A
Onderwerp
B
Persoonsvorm
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordeljke bepaling?
Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 20 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + o +lv?
B
aan/voor wie + o + lv?
C
aan/voor wie + wwg + o +lv?
D
aan/voor wie + wwg + lv?

Slide 21 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Luiz vroeg aan de leerkracht hoe laat het was.
A
aan de leerkracht
B
hoe laat het was
C
hoe laat
D
Luiz

Slide 22 - Quiz