Modale werkwoorden Duits vt

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
wissen
verleden tijd
1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
wissen
verleden tijd

Slide 1 - Slide

Modalverben auf Deutsch:

Slide 2 - Slide

Also dies sind ...

  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 3 - Slide

Modalverben im Präteritum (o.v.t.)

Slide 4 - Slide

Modalverben im Präteritum
o.v.t.-verleden tijd 
dürfen = durften
können = konnten
müssen = mussten
wollen = wollten
wissen = wussten

Slide 5 - Slide

Die Endungen im Präteritum
Uitgangen van de o.v.t.
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es stam + e
wir stam + en
ihr stam + et
sie/Sie stam + en

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 8 - Quiz

Präteritum
(können) Wir ______ es uns kaum vorstellen!
A
können
B
könnten
C
konnen
D
konnten

Slide 9 - Quiz

Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
darfst

Slide 10 - Quiz

Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte
D
weiß

Slide 11 - Quiz