Les 7

Les 7
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 7

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute? 
🔍 Wat gaan we doen?
📘 Oefeningen uit het boek:
Seite 109–110: Übung 2 t/m 6 Seite 111–112: Übung 1 t/m 7 Seite 113: Übung 3 en 4
🧠 We behandelen ook de grammatica (naamvallen & voorzetsels).
🛠 Hoe gaan we dat doen?
✔️ We maken alle opdrachten in volledige zinnen
📝 Wat je niet af hebt, wordt huiswerk voor de volgende les
🔁 Terugblik & Discussie
🧱 Wat weet je nog van de Berlijnse Muur?
💬 Wat is je bijgebleven?
✅ Aan het einde van de les kun je:
De woordjes uit dit hoofdstuk gebruiken
De grammatica toepassen in zinnen
Reflecteren op wat je geleerd hebt
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute? 
Maak groepjes van maximaal vier leerlingen. Elk groepje maak een so voor een andere groep. Welk groepje heeft de woorden het snelst en foutloos vertaald? Als jullie een woord niet meer weten, stopt de hele groep en komt één leerling naar de docent om het woord in de lijst op te zoeken. Zodra jullie klaar zijn, komen jullie naar de docent voor controle.
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 
Persoonlijkvoornaamwoord in 1e en 4e naamval: 
Ik - Mij
Ich- Mich
.......

Slide 7 - Slide

Verandering van persoonlijkvoornaamwoord.
In het Nederlands en Duits kan het persoonlijk voornaamwoord veranderen wanneer het in een ander zinsdeel staat.
Voorbeeld:
Ik heb hem gezien.
Hij werd door mij gezien

Slide 8 - Slide

Onderwerp
Voorbeeld:
Er ist nicht da.
Stap 1: Hij is er niet.       
Stap 2: Wie is er niet?    
Stap 3: Onderwerp = Hij

Slide 9 - Slide

Lijdendvoorwerp
Hoe vind je een lijdendvoorwerp in een Duitse zin?
1: Vertaal de zin naar het Nederlands.
2: Vind het onderwerp.
3: Stel de vraag "Wie" of "wat" + gezegde+ onderwerp.
4: Antwoord op de vraag is het lijdendvoorwerp

Slide 10 - Slide

Lijdendvoorwerp
Ich hole ihn.
Stap 1: Ik haal hem.
Stap 2: Wie haalt? Onderwerp = Ik.
Stap 3: Wie haal ik? = Lijdendvoorwerp = hem.

Slide 11 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Onderwerp / 1e naamval
ik / ich
jij / du 
hij / er  
zij / sie
het/es
wij / wir
jullie / ihr
zij / sie
u / Sie
Persoonlijk voornaamwoord
Lijdend v.w./ 4e naamval
mij /mich
jou/ dich
hem/ ihn
haar/ sie
het/es
ons/uns
jullie/ euch
hun/ sie
u/Sie

Slide 12 - Slide

Wat is in volgende zin het onderwerp?
Kennt er dich?
A
Kennt
B
er
C
dich
D
er + dich

Slide 13 - Quiz

Wat is in volgende zin het onderwerp?
Sie kennen uns noch nicht.
A
Sie
B
kennen
C
uns
D
noch

Slide 14 - Quiz

Wat is in volgende zin het onderwerp?
Nimmst du mich mit?
A
Nimmst
B
du
C
mich
D
mit

Slide 15 - Quiz

Wat is in volgende zin het lijdend v.w.?
Ich habe sie gehört.
A
Ich
B
habe
C
sie
D
gehört

Slide 16 - Quiz

Wat is in volgende zin het lijdend v.w.?
Ich lass dich hier nicht rein.
A
Ich
B
lass
C
dich
D
rein

Slide 17 - Quiz

Vertaal naar het Duits:
Ken(=Kennst) jij hem?

Slide 18 - Open question

Vertaal naar het Duits:
Vind jij mij aardig(=nett)?

Slide 19 - Open question

Vertaal naar het Duits:
Zij kent hem.

Slide 20 - Open question

Klasse, kochen!
Arbeitsbuch Seite 109 Übung 1; 2; 3; 4
Seite 110 Übung 5;6
1e naamval                              4de naamval
ich                                                mich
du                                                 dich
er                                                  ihn
sie                                                ihr
es                                                 es
wir                                                uns
ihr                                                 euch
sie                                                sie
Sie                                                Sie

timer
10:00

Slide 21 - Slide

So frühstücke ich
Seite 111 Übung 1;2
Seite 112 Übung 3;4;5;6;7
Seite 113 Übung 1;2;3;4
timer
10:00

Slide 22 - Slide

Was habe ich gelernt?
Ga als groepje van vier samen zitten en maak een overhoring voor een andere groep. Jullie hebben vijf minuten om deze overhoring voor te bereiden. Denk eraan om zowel woordjes als grammatica te vragen.
Jullie zijn de experts! 

Slide 23 - Slide