Slides PW periode 2

Slides PW periode 2
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slides PW periode 2

Slide 1 - Slide

HAY
(er is/erzijn)

Slide 2 - Slide

Er zijn geen vervoegingen voor hay
Vraag:
¿Qué hay en tu estuche?
Wat zit er in jouw etui?

Antwoord:
--> En mi estuche hay .........
        In mijn etui zit er........

Slide 3 - Slide

HAY
Wat wordt er met HAY bedoeld?

HAY betekent ER  IS of ER ZIJN.
Het hoeft NIET vervoegd te worden
Er is geen yo hay, tú hay, etc....

WEL:
¿Qué hay en tu mochila?         En mi mochila hay .....
Wat is er in jouw rugzuk?      In mijn rugzak is er .....
WEL:
- Hay manzanas (er zijn appels)
- Hay fruta (er is fruit)

Slide 4 - Slide

QUERER
= willen

Slide 5 - Slide

Querer

Slide 6 - Slide

Querer (met een zelfstandig naamwoord)
Ik wil een appel
Yo quiero una manzana

Slide 7 - Slide

Querer (met een werkwoord)
--> Zij willen reizen naar Chili.
       Ellos quieren viajar a Chile.
--> Ik kan dansen.
       Yo puedo bailar.
--> Wij kunnen reizen.
        Nosotros podemos bailar.

Slide 8 - Slide

IR
(= gaan)

Slide 9 - Slide

Het werkwoord ir= gaan
ir
Yo             voy
Tú             vas
El/ella       va
Nosotros vamos
Vosotros  vais
Ellos          van



a





Om te vertellen wat je in de nabije toekomst gaat doen.

ir a + hele werkwoord
Bijv. El lunes voy a visitar el museo
ir a pie
ir a caballo

Slide 10 - Slide

IR (vervoegen)+ A + hele werkwoord
"iets" gaan doen in de nabije toekomst
Het "iets" geef je aan met het hele werkwoord

Voy a bailar (ik ga dansen)
Van a comer (zij gaan eten) 
Vamos a ir a la playa (wij gaan naar het strand)
Dit kun je goed gebruiken in je VLOG !!
Ahora voy a hablar sobre ... (nu ga ik iets vertellen over)

Slide 11 - Slide

GUSTAR

Slide 12 - Slide

Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden

Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN

Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp  voor het werkwoord. 

Zie de volgende slides voor het stappenplan voor het vervoegen van dit werkwoord!

Slide 13 - Slide

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 14 - Slide

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 15 - Slide

Voorbeelden
Ik hou van voetballen (jugar al fútbol)

het gaat om de 'ik' persoon. 
Dus: ME ....jugar al fútbol

Nu nog gustar: Voetballen = ww --> dus GUSTA
me GUSTA jugar al fútbol


Slide 16 - Slide

LA HORA

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide



Het is vijf uur


Son las cinco.



Om vijf uur


A las cinco

Let op verschil:

Slide 19 - Slide

 Comunicación

Slide 20 - Slide

Los días de la semana
lunes
maandag
martes
dinsdag
miércoles
woensdag
jueves
donderdag
viernes
vrijdag
sábado
zaterdag
domingo
zondag

Slide 21 - Slide