This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Thema 8: Technologie
Dag 5
Slide 1 - Slide
Woorden van vandaag:
rechts
rechtsaf
reis
de smartphone
de toekomst
vanaf
vinden
vliegen
Slide 2 - Slide
34. rechts
aan de kant van je lichaam waar niet je hart zit
rechts <----> links
zin: De meeste mensen schrijven met rechts.
Slide 3 - Slide
35. rechtsaf
in de richting van rechts gaan
naar rechts gaan
rechtsaf <---> linksaf
zin: Als u bij het stoplicht rechtsaf gaat, komt u bij de winkels.
Slide 4 - Slide
36. de reis
als je van de ene plaats naar een andere plaats gaat
zin: We maken een reis van Nederland naar Oslo in Noorwegen.
Slide 5 - Slide
37. de smartphone
een mobiele telefoon met touchscreen.
zin: Bijna iedereen heeft een smartphone.
Slide 6 - Slide
38. de toekomst
de tijd die nog moet komen, alles wat nog moet komen
zin: Misschien kunnen mensen in de toekomst op vakantie naar de maan.
Slide 7 - Slide
39. vanaf
dit woord gebruik je om te zeggen in welke plaats iets begint, of op welke datum of tijd iets begint
zin: Vanaf het station moet je nog 10 minuten lopen.
van boven naar beneden
zin: Vanaf het dak van de flat kun je de hele stad zien.
Slide 8 - Slide
40. vinden
een bepaalde mening hebben
werkwoord Ik vind - Hij vindt - Wij vinden
zin: Ik vind zwemmen leuk.
zin: Ik vind die bloemen mooi.
Slide 9 - Slide
41. vliegen
zich door de lucht verplaatsen
werkwoord Ik vlieg - Hij vliegt - Wij vliegen
zin: We vliegen volgende week met de KLM naar Japan.
Slide 10 - Slide
Mijn duim zit ..........van mijn wijsvinger aan mijn linkerhand.
34
Slide 11 - Open question
Naar rechts gaan is hetzelfde als.......
35
A
recht
B
rechtop
C
rechtdoor
D
rechtsaf
Slide 12 - Quiz
Maak een zin met het woord : de reis - gebruik minimaal vier woorden - denk aan de hoofdletter en punt
36
Slide 13 - Open question
Welke foto hoort bij 'de smartphone'?
37
A
B
C
D
Slide 14 - Quiz
De toekomst is.........................
38
A
het heden
B
niet het verleden
C
de tijd die nog komt
D
het verleden
Slide 15 - Quiz
Maak één zin met het woord 'vanaf'. - Kies 1 betekenis - minimaal vier woorden - let op: hoofdletter en punt, volgorde van de woorden, goede vorm van het werkwoord.
39
Slide 16 - Open question
Welke zinnen horen bij de twee betekenissen van het ww 'vinden'?
1. Wat vind jij van zijn nieuwe kapsel? 2. Wij vinden school niet altijd leuk, maar meestal wel. 3. Als je het boek weer vindt, geef je het dan weer terug? 4. Gelukkig, ik heb mijn portemonnee weer gevonden!
40
A
1. goed
2 . goed
3. fout
4. fout
B
1 .goed
2. goed
3. goed
4. goed
C
1. goed
2. fout
3. fout
4. goed
D
1. fout
2. fout
3. fout
4. fout
Slide 17 - Quiz
41
Ben je weleens ergens naartoe gevlogen met het vliegtuig? Nee? Waar zou je dan naartoe willen?