240625 het huis - wonen les 1

Doelen
 
Woorden leren bij het huis
Filmpje begrijpen over het huis
Praten over jouw huis
Tegenstellingen kennen
Werkwoord wonen kunnen gebruiken


1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Doelen
 
Woorden leren bij het huis
Filmpje begrijpen over het huis
Praten over jouw huis
Tegenstellingen kennen
Werkwoord wonen kunnen gebruiken


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Waar woon jij?

Slide 3 - Slide

Waar wil je liever wonen
1
A
B

Slide 4 - Slide


Ik woon in Amsterdam.
Ik woon in Dronten.
Ik woon in Kampen. 

 

Slide 5 - Slide

thema wonen
het huis

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

het huis

Slide 8 - Slide

de tuin

Slide 9 - Slide

de woonkamer

Slide 10 - Slide

de keuken

Slide 11 - Slide

de slaapkamer

Slide 12 - Slide

de badkamer

Slide 13 - Slide

de zolder

Slide 14 - Slide

de trap

Slide 15 - Slide

de lift

Slide 16 - Slide

de garage

Slide 17 - Slide

de schoorsteen

Slide 18 - Slide

het dak

Slide 19 - Slide

Film: 'Je huis beschrijven (1) - Praat je mee?'

Slide 20 - Slide

thema wonen
het huis

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

thema wonen
het huis

de woorden schrijven

Slide 34 - Slide



We gaan controleren of je de nieuwe woorden goed geschreven hebt!
Diglin+

Slide 35 - Slide

het huis

Slide 36 - Slide

de tuin

Slide 37 - Slide

de woonkamer

Slide 38 - Slide

de keuken

Slide 39 - Slide

de slaapkamer

Slide 40 - Slide

de badkamer

Slide 41 - Slide

de zolder

Slide 42 - Slide

de trap

Slide 43 - Slide

de lift

Slide 44 - Slide

de garage

Slide 45 - Slide

de schoorsteen

Slide 46 - Slide

het dak

Slide 47 - Slide

  • Wat is je naam? Ik heet.....
  • Waar woon jij? Ik woon in......
  • Hoe ziet jouw huis eruit? Ik woon in een flat/ ik woon in een huis. Mijn huis heeft ...kamers. In mijn kamer staat een.............
  • Met wie woon jij daar? Ik woon met.....
  • Op welke school zit jij? Ik zit op ........
  • Wat leer je op school? Op school leer ik............
Spreken:
vragen stellen

Slide 48 - Slide

Woorden
  • in......... (straat)
  • de straat
  • het nummer
  • het telefoonnummer
  • Waar woon je?
  • In welke straat woon je?
  • Wat is je huisnummer?
  •  Wat is je telefoonnummer

Slide 49 - Slide

Spel 
1 = Wie ben jij?  Kim
2= Waar woon je? Den Bosch
3= In welke straat woon je? Visstraat
4= Wat is je huisnummer? 10
5= Wat is je telefoonnummer? 06-12345678
6=Kom je morgen koffie drinken? Ja / nee

Slide 50 - Slide