T3 p.c. onregelmatige ww + herhalen regelm

Bienvenue 
à la classe de français:
destination vacances
1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bienvenue 
à la classe de français:
destination vacances

Slide 1 - Slide

Doelen- en toetsoverzicht periode 2
1. spreekvaardigheid: échange Bruxelles: ik kan in een vlog over mezelf vertellen én vragen naar de ander

2. kijk- en luister: ik kan in mijn eigen woorden navertellen wat er gezegd wordt in een gesprek over reizen, doordat ik woorden in het thema 'reizen' herken.

3. kennistoets (onderwerp: reizen): ik kan de passé composé gebruiken voor regelmatige werkwoorden -ir, -er en -re én avoir, être, faire en prendre
4. kennistoets (onderwerp: reizen): ik kan het lijdend voorwerp vervangen door le, la l' of les

5. idioomtoetsen: ik kan woorden en zinnen die te maken hebben met het thema 'reizen' vertalen en gebruiken
1. vlog (zie Learnbeat)
(vr 19 nov)

2. kijk- en luistertoets (vr 10 dec)


3. GL3D/ LB extra
4. GL3H/ LB extra

5. GL3ABEF 
(SO do 9 dec)
REPETITIE doel 3, 4, 5
(toetsweek)

Slide 2 - Slide

Wat doen we vandaag?
ik kan de passé composé gebruiken met het hulpwerkwoord 'avoir'

Slide 3 - Slide

beschrijft: 
  • wat er gebeurd is
  • wat je hebt gedaan
Weet je het nog?

Slide 4 - Slide

Weet je het nog?

Slide 5 - Slide

Wat is de passé composé?
Geef een voorbeeld van een zin in het Nederlands

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

kennen!
Avoir (hebben)
ik heb                                  j'ai
jij hebt                                 tu as
hij/ zij/ men heeft             il/ elle/ on a
wij hebben                        nous avons
jullie hebben/ u heeft    vous avez
zij hebben                         ils ont

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

stappen:
1. onderwerp (Wie?) =
2. bijpassend hulpwerkwoord (avoir of être) = 
3. voltooid deelwoord = STAM + (é of i of u)

Slide 11 - Slide

dus (zet in de p.c.): regarder, il 
1. onderwerp (Wie?) = il
2. bijpassend hulpwerkwoord (avoir of être) = avoir: a
3. voltooid deelwoord = STAM + (é of i of u) = é, dus regardé

Slide 12 - Slide

dus (zet in de p.c.): regarder, il 
1. onderwerp (Wie?) = il
2. bijpassend hulpwerkwoord (avoir of être) = avoir: a
3. voltooid deelwoord = STAM + (é of i of u) = é, dus regardé

Slide 13 - Slide

dus (zet in de p.c.): regarder, il 
1. onderwerp (Wie?) = il
2. bijpassend hulpwerkwoord (avoir of être) = avoir: a
3. voltooid deelwoord = STAM + (é of i of u) = é, dus regardé

Slide 14 - Slide

dus (zet in de p.c.): regarder, il 
1. onderwerp (Wie?) = il
2. bijpassend hulpwerkwoord (avoir of être) = avoir: a
3. voltooid deelwoord = STAM + (é of i of u) = é, dus regardé

Slide 15 - Slide

dus (zet in de p.c.): regarder, il 
1. onderwerp (Wie?) = il
2. bijpassend hulpwerkwoord (avoir of être) = avoir: a
3. voltooid deelwoord = STAM + (é of i of u) = é, dus regardé

Slide 16 - Slide

dus (zet in de p.c.): regarder, il 
1. onderwerp (Wie?) = il
2. bijpassend hulpwerkwoord (avoir of être) = avoir: a
3. voltooid deelwoord = STAM + (é of i of u) = é, dus regardé

Slide 17 - Slide

Ik heb gereisd
(voyager)
A
J'ai voyager
B
Tu as voyagu
C
Tu as voyagé
D
J'ai voyagé

Slide 18 - Quiz

Hij heeft gekozen
(choisir)
A
il a choisi
B
tu as choisi
C
il a choisu
D
tu as choisir

Slide 19 - Quiz

Wij hebben gepraat
(parler)
A
Ils ont parlé
B
Nous avons parli
C
Nous avons parlé
D
Vous avez parlu

Slide 20 - Quiz

Zij heeft gewacht
(attendre)
A
Elle a attendu
B
Elle a attendé
C
Tu as attendre
D
Nous avons attendi

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Avoir: jij hebt gehad

Slide 23 - Open question

Faire: hij heeft gedaan/gemaakt

Slide 24 - Open question

Être: U bent geweest

Slide 25 - Open question

La compétition entre les groupes

Slide 26 - Slide

l'éléphant




le chèvre
la coccinelle
la vipère
le chien
Jochem
Eva
Lucas
Lycke
(Sofia)
Loïs
Vera
Jonathan
Dick

Fleur
Noah
Susanne
Senna
Flore
Esmee
Floris
Jasmijn
Tim
Sophie
Ymke
Jefta

Nieuwe groepjes, zelfde afspraken ;-)
ga bij elkaar zitten

Slide 27 - Slide

Zet in de passé composé
écouter
il ______________
A
avez écouté
B
a écouté
C
ont écoutu
D
a écouti

Slide 28 - Quiz

Zet in de passé composé
finir
vous ______________
A
avez finé
B
a fini
C
avez fini
D
avons finu

Slide 29 - Quiz

Zet in de passé composé
attendre
ils ______________
A
ont attendu
B
avons attendu
C
ont attendé
D
avons attendi

Slide 30 - Quiz

vendre
tu _________

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Link

Au travail: 
les devoirs 


Faire: 
Grandes Lignes 3D: exercices 15
oefen m.b.v. www.verbuga.eu: arriver, vendre, finir, avoir, être, faire, prendre (passé composé)

Apprendre:
Grandes Lignes 3CG, 3ABEF, 3D (slim stampen)

Werk zachtjes, 
zodat iedereen zich kan concentreren
vraag zoveel mogelijk om hulp!
3. ik kan de passé composé gebruiken 
inhaal kijk- en luistertoets afspreken

Slide 33 - Slide

ik kan de passé composé gebruiken voor regelmatige werkwoorden én onregelmatige werkwoorden avoir, être, faire en prendre

Slide 34 - Poll

doel bereikt?
ik kan de passé composé gebruiken met het hulpwerkwoord 'avoir'

Slide 35 - Slide

Au revoir!

Slide 36 - Slide

NIEUW!!

Slide 37 - Slide

hebben
zijn
maken/ doen
nemen
gehad
geweest
gemaakt/ gedaan
genomen

Slide 38 - Slide

hebben
zijn
maken/ doen
nemen
gehad
geweest
gemaakt/ gedaan
genomen

Slide 39 - Slide

dus (wat zijn de vertalingen?):
avoir
passé composé
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij/zij/ men heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad/ u heeft gehad
zij hebben gehad (m/v)
j'ai eu
tu as eu
il/ elle/ on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils/ elles ont eu
timer
2:00

Slide 40 - Slide

dus (wat zijn de vertalingen?):
avoir
passé composé
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij/zij/ men heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad/ u heeft gehad
zij hebben gehad (m/v)
j'ai eu
tu as eu
il/ elle/ on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils/ elles ont eu

Slide 41 - Slide

dus (wat zijn de vertalingen?):
avoir
passé composé
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij/zij/ men heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad/ u heeft gehad
zij hebben gehad (m/v)
j'ai eu
tu as eu
il/ elle/ on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils/ elles ont eu

Slide 42 - Slide

dus (wat zijn de vertalingen?):
avoir
passé composé
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij/zij/ men heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad/ u heeft gehad
zij hebben gehad (m/v)
j'ai eu
tu as eu
il/ elle/ on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils/ elles ont eu

Slide 43 - Slide

dus (wat zijn de vertalingen?):
avoir
passé composé
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij/zij/ men heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad/ u heeft gehad
zij hebben gehad (m/v)
j'ai eu
tu as eu
il/ elle/ on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils/ elles ont eu

Slide 44 - Slide

dus (wat zijn de vertalingen?):
avoir
passé composé
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij/zij/ men heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad/ u heeft gehad
zij hebben gehad (m/v)
j'ai eu
tu as eu
il/ elle/ on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils/ elles ont eu

Slide 45 - Slide

dus (wat zijn de vertalingen?):
avoir
passé composé
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij/zij/ men heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad/ u heeft gehad
zij hebben gehad (m/v)
j'ai eu
tu as eu
il/ elle/ on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils/ elles ont eu

Slide 46 - Slide