Modale werkwoorden tegenwoordige tijd

Modalverben
          2HV
          den 28. Februar 2024
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Modalverben
          2HV
          den 28. Februar 2024

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
- Lernziele
- Wiederholung Modalverben
- Quiz + Erklärung!
- Rückblick Lernziele

Slide 2 - Slide

Lernziele
Aan het eind van deze les ken je de verschillende Modalverben
Aan het eind van de les ken je de vertaling van de Modalverben
Aan het eind van de les ken je enkele uitzonderingen


heb je vragen over de modalverben? Stel ze!

Slide 3 - Slide

Modalverben 
können           kunnen
mögen            leuk vinden/lusten
dürfen             mogen --> toestemming hebben
wollen              willen (heel sterk)
wissen             weten
müssen           moeten/noodzaak/moet van jezelf
sollen                moeten/bevel (moet van een ander)
möchten         willen (wens

Slide 4 - Slide

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 5 - Quiz

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij wir en Sie, sie meervoud?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 6 - Quiz

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ihr?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 7 - Quiz

houden van
kunnen
toestemming krijgen
willen
moeten

moeten
van een ander
weten
wollen

mögen

dürfen
sollen

müssen
können
wissen

Slide 8 - Drag question

Vervoeg de modale werkwoorden.
(houden van) Wir ........... Pizza.

Slide 9 - Open question

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Ich ............... gut kochen.

Slide 10 - Open question

Er........... (willen) in die Stadt fahren.

Slide 11 - Open question

Vervoeg de modale werkwoorden.
(weten) Du ........... nicht warum er nicht kommt.

Slide 12 - Open question

Vervoeg de modale werkwoorden.
(mogen) Ihr........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 13 - Open question

Wir ......... (moeten) morgen einkaufen.

Slide 14 - Open question

Sie (mv) .........(moeten) sich melden beim Direktor.

Slide 15 - Open question

Hunde _____ mit in diesen Park.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 16 - Quiz

Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 17 - Quiz

Welke van de vervoegde modale werkwoorden is fout?
A
soll
B
müss
C
darf
D
kann

Slide 18 - Quiz

_____ Sie wie spät es ist?
A
Weiß
B
Weißt
C
Wissen
D
Wisst

Slide 19 - Quiz

In Restaurants _____ er auch mit Kreditkarte zahlen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 20 - Quiz

Sander ...... (können) dir helfen.
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannst

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) Er ..... noch Hausaufgaben.
A
woll
B
wollt
C
willt
D
will

Slide 22 - Quiz

Modale werkwoorden
..... (wissen) Sie, wo H&M ist?
A
Weiß
B
Weißen
C
Wissen
D
Weißt

Slide 23 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(lusten) ..... du Spinat?
A
Mögst
B
dürfst
C
Magst
D
darfst

Slide 24 - Quiz

Du ..... (wissen) es bestimmt!
A
weiß
B
weißen
C
wissen
D
weißt

Slide 25 - Quiz


Wat is de ik-vorm van het modale werkwoord können?
A
kann
B
kannt
C
könn
D
könnt

Slide 26 - Quiz

Ihr ...... (können) es nicht sehen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 27 - Quiz

Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
sollt
B
musst
C
sollen
D
müsst

Slide 28 - Quiz

Ich ..... (dürfen) es euch nicht sagen
A
dürfen
B
darf
C
dürft
D
dürf

Slide 29 - Quiz

Maxine ..... (müssen) noch viel lernen.
A
muss
B
müss
C
müssen
D
musst

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten) Ich ....... meine Zähne putzen.
A
muss
B
müss
C
musse
D
müsse

Slide 31 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten) ..... er noch Hausaufgaben machen?
A
müss
B
soll
C
muss
D
musst

Slide 32 - Quiz

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 33 - Quiz