8.1.3 voorzetsel en rangtelwoord

• Taal / spelling
• Basisschool
• Groep 5,6

8.1.3 voorzetsel en rangtelwoord

Groep 5: Ik weet wat een voorzetsel is.

Groep 6: Ik weet wat een rangtelwoord is.

Het voorzetsel

Het voorzetsel zegt iets over de precieze plaats, richting of tijd.

Ik zeg altijd: kastwoorden. 

op de kast, in de kast, naast de kast, uit de kast, tegen de kast.

Voorzetsel ja of nee?
Selma kijkt uit HET raam.

1. Ja
2. Nee

Voorzetsel ja of nee?
Er vliegt een specht OVER de struiken.

1. Ja
2. Nee

Voorzetsel ja of nee?
Het beestje LANDT op het dak.

1. Ja
2. Nee

Voorzetsel ja of nee?
Het pikt TEGEN de dakpannen.

1. Ja
2. Nee

Voorzetsel ja of nee?
Dat gebeurt MET veel geluid.

1. Ja
2. Nee

Voorzetsel ja of nee?
Dan fladdert DE vogel weg.

1. Ja
2. Nee

Rangtelwoorden

De vorige keer hebben we de telwoorden geleerd.

Telwoorden geven een hoeveelheid aan.

Bijv: twee dozen. 

Rangtelwoorden geven een volgorde aan. Het is te herkennen aan -de of -ste achter het telwoord.

Bijv. De eerste plaats. De tweede plek

Wat is het rangtelwoord?
Barry is voor de eerste keer in de jungle.

Wat is het rangtelwoord?
Het is de tweede expeditie voor hem.

Wat is het rangtelwoord?
Het telt de lianen die hij ziet. Dit is de achtste.

Wat is het rangtelwoord?
Het regent al voor de derde dag.

Wat is het rangtelwoord?
Linda loopt als negende in de rij.

Wat is het rangtelwoord?
Dit is mijn zesde insectenbeet.