Zelstandig naamwoord en Bijvoegelijk naamwoord

Taal
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Taal

Slide 1 - Slide

lesdoel
  • Aan het einde van de les weet je wat een zelfstandig naamwoord is.

  • Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te  herkennen.

  • Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.

Slide 2 - Slide

herhaling
LIDWOORDEN

  • Het lidwoord staat nooit alleen in de zin.
  • Het lidwoord hoort altijd bij een ander woord namelijk....het zelfstandig naamwoord.
  • De, Het of Een

Slide 3 - Slide

zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is de naam voor een mens, plant dier, ding of gevoel.
voorbeeld:
Waar loopt de oude man met zijn honden?
Hij loopt over de weg en het gras.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord(en):

De scholieren willen mijn aandacht
A
Scholieren, Aandacht
B
willen, aandacht
C
Scholieren, willen
D
de, mijn

Slide 6 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerkracht geeft een toets
A
geeft
B
leerkracht, toets
C
geeft, leerkracht
D
toets

Slide 7 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerling sluit de deur
A
Leerling
B
Sluit, deur
C
sluit
D
Leerling, deur

Slide 8 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

Hij plakt de band
A
Hij
B
De
C
Plakt
D
Band

Slide 9 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

De luie hond slaapt acht uur.
A
hond, uur
B
de, slaapt
C
luie, hond
D
slaapt, acht

Slide 10 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

De vrouw krijgt bloemen
A
De, krijgt
B
vrouw, bloemen
C
Vrouw, krijgt
D
de, bloemen

Slide 11 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

De clown zingt een lied
A
De, zingt
B
de, een
C
clown, lied
D
de, clown

Slide 12 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

Zij maken een toneelstuk
A
Maken
B
een
C
Zij
D
Toneelstuk

Slide 13 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

De buurman kookt nasi
A
Buurman, de
B
Buurman, nasi
C
de, kookt
D
nasi, kookt

Slide 14 - Quiz

Zelfstandig naamwoord(en):

Onze oom speelt op de piano
A
Oom, speelt
B
speelt, op
C
Oom, piano
D
onze, piano

Slide 15 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

bijvoegelijk naamwoord
  • Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord 'rode auto.'

  • Het staat tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord in. 'De rode auto.'

  • Het bijvoegelijk naamwoord geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Bijvoegelijk naamwoord:

De lelijke kat is buiten
A
De
B
buiten
C
Lelijke
D
kat

Slide 21 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

Het kleine ziekenhuis was vol
A
Kleine
B
vol
C
ziekenhuis
D
was

Slide 22 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

De aardige dokter hielp mij.
A
De
B
aardige
C
mij
D
dokter

Slide 23 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

De ronde spiegel viel kapot
A
De
B
kapot
C
spiegel
D
ronde

Slide 24 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

De gele boeken zijn kapot
A
De
B
kapot
C
gele
D
boeken

Slide 25 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

De kat heeft een gebroken pootje
A
kat
B
pootje
C
heeft
D
gebroken

Slide 26 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

De meester hielp het boze meisje
A
boze
B
meisje
C
hielp
D
meester

Slide 27 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

De zwarte laptop werkt niet goed
A
laptop
B
zwarte
C
niet
D
goed

Slide 28 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

Jan pakte de botte zaag
A
pakte
B
zaag
C
Jan
D
botte

Slide 29 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

De aap droeg een gouden ring
A
droeg
B
aap
C
gouden
D
ring

Slide 30 - Quiz

opdracht
Schrijf vijf korte zinnen met een lidwoord, bijvoegelijk naamwoord en zelfstandig naamwoord zoals in de 

Slide 31 - Slide

aan de slag
  • junior einstein opdrachten staan klaar.

Slide 32 - Slide

wat kan ik nu?
  • Aan het einde van de les weet je wat een zelfstandig naamwoord is.
  • Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te herkennen.
  • Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.


Slide 33 - Slide