Quizz cuisine française

La cuisine française 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

La cuisine française 

Slide 1 - Slide

Comment s'appelle cela ?
A
un pain
B
une baguette
C
un croissant
D
un pain au chocolat

Slide 2 - Quiz

Qu'est-ce que c'est?
A
des pancakes
B
des galettes
C
des crêpes
D
des gâteaux

Slide 3 - Quiz

De Fransen eten het vaak voor Kerstmis. Qu'est-ce que c'est ?
A
des huîtres
B
des escargots
C
des moules
D
des palourdes

Slide 4 - Quiz

Comment s'appelle cette tarte ?
A
une quiche
B
une tarte aux oignons
C
une pizza
D
une tarte à la crème

Slide 5 - Quiz

Connais-tu cette pâtisserie française ?
A
des macarons
B
des gâteaux
C
un millefeuille
D
des éclairs au chocolat

Slide 6 - Quiz

Comment ce plat s'appelle-t-il ?
A
un tosti
B
un sandwich au fromage
C
un croque-monsieur
D
un croque-madame

Slide 7 - Quiz

Quel est ce plat ?
A
des oeufs
B
une omelette
C
une crêpe
D
une tortilla

Slide 8 - Quiz

omelette met kaas = omelette AU fromage en niet omelette du fromage 

Slide 9 - Slide

courgette
pomme 
poisson
oignon 
oeuf 
pomme de terre

Slide 10 - Drag question

Quel plat aimes-tu ?
Antwoord in het Frans :)
(plat = gerecht, aimer = houden van)

Slide 11 - Open question

Quel plat n'aimes-tu pas?
Antwoord in een hele zin in het Frans :)

Slide 12 - Open question

(venir) Ils ..... dans 3 semaines
A
viennent
B
venons
C
viendront
D
veniront

Slide 13 - Quiz

zij is gekomen (venir)
A
elle est venue
B
elle venait
C
elle est venu
D
elle a venu

Slide 14 - Quiz

venir - passé composé
Ils...................

schrijf in kleine letters zonder punt
timer
0:15

Slide 15 - Open question

venir

Ik ben gekomen (passé composé)
A
je viendrai
B
je suis venu
C
j'ai venu
D
je viens

Slide 16 - Quiz

Venir

Ik kom (présent)
A
je vens
B
je viens
C
je suis venu

Slide 17 - Quiz

Deux kilos ....... pommes.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
des
B
de la
C
de
D
du

Slide 18 - Quiz

Geef het juiste delend lidwoord.
Elle prend ..... lait.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 19 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
Je préfère ____ pizza
A
du
B
de la
C
la
D
de

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
Tu ne mange pas __ viande (v)?
A
de la
B
de

Slide 21 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
'Ma mère achète......pain
A
des
B
de la
C
du
D
de

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
J'aime ________ crêpes
A
des
B
du
C
de
D
les

Slide 23 - Quiz

je / tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
viens
vient 
venons
venez
viennent

Slide 24 - Drag question

venir: komen

Ik zie = je viens
Jij ziet = tu viens
Hij/zij ziet = il/elle vient
Wij zien = nous venons
Jullie zien / u ziet = vous venez
Zij zien = ils/elles viennent


ik ga komen = je vais venir
jij gaat komen= tu vas venir
hij/zij gaat komen = il/elle va venir
wij gaan komen = nous allons venir
jullie gaan komen= vs allez venir
zij gaan komen = ils  vont venir

Slide 25 - Slide

passé composé
ik ben gekomen = je suis venu
jij bent gekomen = tu es venu
hij is gekomen= il est venu
zij is gekomen = elle est venue
wij zijn gekomen = nous sommes venus
Jullie zijn gekomen = vous êtes venus
zij zijn gekomen = ils sont venus
zij zijn gekomen = elles sont venues

Slide 26 - Slide

passé composé met être
wanneer een werkwoord wordt vervoegd met être, krijgt het voltooid deelwoord een extra letter:
vrouwelijk een E
meervous een S
vrl mv een ES

Slide 27 - Slide

Merci et bonne leçon de français 

Slide 28 - Slide