Oefenen H2 3HAVO

laatste les voor de toets
- vocabulaire A, B, E, F
- phrases-clés C, G
- grammaire D, H 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

laatste les voor de toets
- vocabulaire A, B, E, F
- phrases-clés C, G
- grammaire D, H 

Slide 1 - Slide

VOCABULAIRE

Slide 2 - Slide

vertaal: l'entrée

Slide 3 - Open question

vertaal: chaque

Slide 4 - Open question

vertaal: ça me rend fou

Slide 5 - Open question

vertaal: le scientifique

Slide 6 - Open question

vertaal: à l'intérieur

Slide 7 - Open question

vertaal: plein de

Slide 8 - Open question

vertaal: j'avais

Slide 9 - Open question

vertaal: c'était

Slide 10 - Open question

vertaal: même

Slide 11 - Open question

vertaal: ik zal kunnen

Slide 12 - Open question

vertaal: nadenken

Slide 13 - Open question

vertaal: niet slecht

Slide 14 - Open question

vertaal: het hoofd

Slide 15 - Open question

vertaal: de reis

Slide 16 - Open question

vertaal: naar de sportschool gaan

Slide 17 - Open question

vertaal: als, zoals

Slide 18 - Open question

vertaal: uitslapen

Slide 19 - Open question

vertaal: vroeg

Slide 20 - Open question

vertaal: lezen

Slide 21 - Open question

vertaal: boodschappen doen

Slide 22 - Open question

PHRASES-CLÉS

Slide 23 - Slide

Vertaal: 's Ochtends slaap ik uit.

Slide 24 - Open question

Vertaal: Omdat het super is.

Slide 25 - Open question

Vertaal: Ik heb een hekel aan mijn kamer opruimen.

Slide 26 - Open question

Phrases-clés
De zinnen kun je thuis verder leren op p. 88
In de toets: 
- zinnen vertalen 
+ veel activiteiten kunnen opschrijven, bijv: J'aime aller en ville avec mes copains.

Slide 27 - Slide

GRAMMAIRE
à/de + bepaald lidwoord
regelmatig werkwoord op -ir

Slide 28 - Slide

Kies uit: au, à la, à l' of aux
Nous allons _____ maison de Marie.
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 29 - Quiz

Kies uit: au, à la, à l' of aux
Tu vas _____ concert (m)?
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 30 - Quiz

Kies uit: au, à la, à l' of aux
Tu prends le vélo pour aller _____ école?
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 31 - Quiz

Kies uit: du, de la, de l' of des
Quel est le nom ____ prof (m).
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 32 - Quiz

Kies uit: du, de la, de l' of des
Où sont les vélos ____ enfants.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 33 - Quiz

Werkwoorden op -ir
- présent (tegenwoordige tijd)
- passé composé (verleden tijd)

Slide 34 - Slide

Nous (réussir, passé composé) ___ ___ à l'examen.

Slide 35 - Open question

Ils (établir, présent) ___ la vieille église.

Slide 36 - Open question

Les enfants (obéir, présent) ___ àleur parents.

Slide 37 - Open question

Vous (rougir, passé composé)___ ___ devant une jeune fille?

Slide 38 - Open question

Elle (punir, présent)___ son chien.

Slide 39 - Open question

Nous (réussir, passé composé)___ ___ à un nouveau système.

Slide 40 - Open question