gram/spelling 4.4

Welkom...
Pakken jullie alvast je spullen?

Wie ziet het taalvoutje?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom...
Pakken jullie alvast je spullen?

Wie ziet het taalvoutje?

Slide 1 - Slide

Het grote papier... boek.

Slide 2 - Open question

Deze trap is van aluminium.
Het is een ...... trap.

Slide 3 - Open question

Het (redden) kind

Slide 4 - Open question

vul in...
Hij (antwoorden) de vraag correct.
Hij (antwoorden) gisteren de  vraag correct.
Hij heeft de vraag correct (antwoorden).
De (antwoorden) vraag.

Slide 5 - Slide

Antwoorden
Hij antwoordt de vraag correct. 
Hij antwoordde gisteren de  vraag correct. 
Hij heeft de vraag correct geantwoord
De geantwoorde vraag.

Slide 6 - Slide

Jullie eten meer als/dan wij.
A
als
B
dan

Slide 7 - Quiz

Jij werkt net zo hard als/dan ik.
A
als
B
dan

Slide 8 - Quiz

Is dit jouw/jou schrift?
A
jouw
B
jou

Slide 9 - Quiz

Kan ik u/uw helpen?
A
u
B
uw

Slide 10 - Quiz

Welkom...
Pak jij alvast je spullen?
We starten met herhaling 4.4

Doel: je kunt een bijv.nw en een werkwoord correct schrijven.

Slide 11 - Slide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt van welke stof het zelfstandig naamwoord is gemaakt. 
  • Vuistregel: de uitgang eindigt altijd op -en.
  • goud + en
  • hout + en
  • Riet + en

Slide 12 - Slide

Uitzondering
De uitzonderingingen zijn:
  • plastic tas
  • nylon broek
  • linoleum vloer
  • kunststof kozijnen
  • aluminium voorwerp

Rubber en rubberen mag allebei

Slide 13 - Slide

verbreed= 

De weg is verbreed.
Het eten is aangebrand.
De sokken zijn gekrompen.
verbrede=

de verbrede weg
het aangebrande eten
de gekrompen sokken


Schrijf de bv die afgeleid zijn van een volt.dw zo kort mogelijk op. Tenzij de uitspraak verandert.

Slide 14 - Slide

Aantekening 4.4
Je kunt een voltooid deelwoord ook als bijv. nw gebruiken.
Het is dan dus geen werkwoord.

We schrijven die woorden zo kort mogelijk op tenzij de uitspraak verandert.
Vb: de verbrande rijst maar
de geredde man

Slide 15 - Slide

Juf Linda kocht een staal... pen.
A
stalen
B
stale
C
stallen
D
stalle

Slide 16 - Quiz

De (verbranden) broodjes
A
verbrande
B
verbrandden
C
verbranden
D
verbrandde

Slide 17 - Quiz

De (vergroten) foto's

Slide 18 - Open question

In de klas ligt een ..... vloer
A
linoliume
B
linolium
C
linoleumen
D
linoleum

Slide 19 - Quiz

bezit.vnw

jouw-uw
staat vaak voor een znw


Dit is jouw fiets
  pers.vnw

Jou/u=
kun je vervangen door een naam.

Dit is de fiets van jou(Piet)

Slide 20 - Slide

Als

  • even groot
  • en samen met het woord ZO

Jouw moeder is net zo lang als mijn moeder.
Dan

  • groter-kleiner-meer-minder



Jouw moeder is langer dan mijn moeder.

Slide 21 - Slide

Engelse werkwoorden

Kijk naar het verschil

Hij updatet de foto. (ik vorm +t)   T.tijd
Ik updatete de foto. (ik vorm + te)   V.tijd
De foto is geüpdatet.   Volt.dw

Slide 22 - Slide

Gisteren (gamen) hij te veel.

Slide 23 - Open question

Hij heeft de tijd goed (timen)

Slide 24 - Open question

Opdrachten
Maak de opdrachten van 4.4
1-2-4 a-b-c-d-5-6-7-9-10-11
of
Module grammatica-spelling blok 5-6-9
of tip toets werkw.spelling

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link