v6 semaine 10

v6 semaine 10
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

v6 semaine 10

Slide 1 - Slide

H5  la semaine 10
A: les buts : de doelen van deze week
B:  corrections / mettre à point weektaak 8
C: préparation à l'ORAL 
Examentraining : examen 2023/ encore une fois ; la théorie
Module lire ; 8/9

D: werken aan de weektaak

Slide 2 - Slide

A: Les buts

* préparation ORAL :  prononciation et l'entretien d'embauce 
* rendez-moi l'article/ titre pour l'oral
* examentraining : 2021 tv 3 : on en parle
* corrigez 'module lire'

Slide 3 - Slide

- Afronden examen 2021.3    - Module lire : leçon 6/7
Tekst 8 De vrais euros dans le Monopoly
25 score 1 : Ja, door de echte biljetten wordt de doos iets dikker (waardoor de (plastic) verpakking iets vervormt).
OpmerkingDe oorzaak moet worden vermeld. Wanneer alleen het gevolg wordt vermeld, geen scorepunt toekennen.

Tekst 9 Et s’il n’y avait pas de différence biologique ?
26 maximumscore 2
1 wel
2 niet
3 niet
indien drie correct 2
indien twee correct 1
indien één of geen correct 0

27 maximumscore 1De kern van het goede antwoord is:
Het verschil in lengte tussen mannen en vrouwen is cultureel bepaald.





28 C   / 29 C  / 30 D

Tekst 10 Mœurs et coutumes  :  31 B /32 C  /33 C
34 :score 1  De winkels zijn op zondag gesloten.

Tekst 11 Le français à la peine chez les Anglais
35 D
36 maximumscore 1 :1 niet / 2 niet
37 B  / 38 D
39 maximumscore 1 De kern van het goede antwoord is:
Jonge Engelsen / Engelse studenten Frans laten leren.

Tekst 12 Je suis la plus belle
40 maximumscore 2  :1 wel  / 2 wel  / 3 wel
41 C  / 42 C

Tekst 13 Y a-t-il trop de jours fériés ?
43 maximumscore 2
• De inkomsten liggen twee miljard lager. / Het BNP valt twee miljard
lager uit. / De economie lijdt eronder 1
• Het katholieke geloof wordt steeds minder beleden. / Er zijn steeds
minder (praktiserende) katholieken 1
44 A
45 A 

Slide 4 - Slide

- Afronden examen 2021.3    - Module lire : leçon 6/7


Tekst 13 Y a-t-il trop de jours fériés ?
43 maximumscore 2
• De inkomsten liggen twee miljard lager. / Het BNP valt twee miljard lager uit. / De economie lijdt eronder 1
• Het katholieke geloof wordt steeds minder beleden. / Er zijn steedsminder (praktiserende) katholieken 1
44 A
45 A T

MODULE LIRE  leçon 3-6
les 3 ; 
Exercice 1 – préparation
1 il vaut mieux je kunt beter
2 Pourtant Toch
3 D’ailleurs Trouwens
4 donc dus
5 autant que zo veel als




Exercice 2 – mise en route ~ vocabulaire
1 semelle zool
2 gravité zwaartekracht
3 pointure schoenmaat
4 soie zijde
5 ralentir langzamer gaan / vaart minderen
6 Depuis Sinds
7 aigu scherp
8 s’apercevoir merken
9 majorité meerderheid
10 franchement eerlijk
Mot qui reste : serré = strak

Exercice 3 – compréhension globale
1 Ze hebben een rode zool en heel hoge hakken.
2 Informatie over hoe je schoenen met hoge hakken moet dragen.
3 a I
 b VI
 c V
 d III
 e VII
 f II
 g IV
Exercice 4 – compréhension détaillée
1 B
2 Nee, mannen zijn er dol op (en veel vrouwen zeggen dat het hun leven heeft veranderd).
 Verleidelijk, mannen zijn er dol op (en vrouwen voelen zich gelijkwaardiger).
3 D
4 a faux
 b vrai
 c vrai
 d faux
 e vrai
 f faux
5 Je moet rustig lopen, niet te gehaast zijn.
6 Voorbeeld: Ainsi, une.
Zin waar dit voorbeeld bij hoort: On voit les choses différemment sur des talons. Je ziet de dingen anders op hakken.
7 Ze merken dat bepaalde combinaties hun benen langer laten lijken (er is een directe ‘lift’).
8 A Aussi = Daarom
 B Bref = Kortom
 C Cependant = Echter
 D Pourvu que = Mits
9 Als je snel op hoge hakken wilt leren lopen, moet je trainen met het op- en aflopen van de trap. Zo krijg je controle over je spieren en leer je je concentreren. Daarna wordt het een vreemde ervaring (wordt het wonderbaarlijk makkelijk) op vlak terrein. Probeer te (Je hebt het idee dat je kunt) rennen op je pumps. Wegen met stenen kun je natuurlijk beter vermijden. Oefenen (Nooit beginnen) op hoge hakken in Lissabon kan nooit kwaad!
10 Yves
11 1 + d 2 + b 3 + c 4 + a











Slide 5 - Slide

Exercice 3 – compréhension globale
1 Ze hebben een rode zool en heel hoge hakken.
2 Informatie over hoe je schoenen met hoge hakken moet dragen.
3 a I  /  b VI  /  c V  /  d III  / e VII / f II  /  g IV

Exercice 4 – compréhension détaillée
1 B
2 Nee, mannen zijn er dol op (en veel vrouwen zeggen dat het hun leven heeft veranderd).
 Verleidelijk, mannen zijn er dol op (en vrouwen voelen zich gelijkwaardiger).
3 D
4 a faux   /  b vrai  /  c vrai  /  d faux  /  e vrai  / f faux
5 Je moet rustig lopen, niet te gehaast zijn.
6 Voorbeeld: Ainsi, une.
Zin waar dit voorbeeld bij hoort: On voit les choses différemment sur des talons. Je ziet de dingen anders op hakken.
7 Ze merken dat bepaalde combinaties hun benen langer laten lijken (er is een directe ‘lift’).
8 A Aussi = Daarom
 B Bref = Kortom
 C Cependant = Echter
 D Pourvu que = Mits
9 Als je snel op hoge hakken wilt leren lopen, moet je trainen met het op- en aflopen van de trap. Zo krijg je controle over je spieren en leer je je concentreren. Daarna wordt het een vreemde ervaring (wordt het wonderbaarlijk makkelijk) op vlak terrein. Probeer te (Je hebt het idee dat je kunt) rennen op je pumps. Wegen met stenen kun je natuurlijk beter vermijden. Oefenen (Nooit beginnen) op hoge hakken in Lissabon kan nooit kwaad!
10 Yves
11 1 + d 2 + b 3 + c 4 + a











Slide 6 - Slide

MODULE LIRE LES 4
Exercice 1 – préparation
1 alors que terwijl tegenstelling
2 Par rapport à In vergelijking met vergelijking
3 améliorer verbeteren positief woord
4 Même si zelfs als tegenstelling
5 Or welnu / echter toevoeging / uitbreiding
Mot qui reste: à savoir te weten

Exercice 2    1 à l’exception des, met uitzondering van (de)
2 Hexagone, Frankrijk
3 fort, sterk
4 porte-parole, woordvoerder
5 Parmi, Onder
6 pratiquer, oefenen
7 dessin animé, tekenfilm
8 époque, periode / tijdperk
9 avantage, voordeel
10 prédecesseur, voorganger
Exercice 3 – compréhension globale
1 Wie: Fransen.  /  Wat: Spreken slecht Engels.
Waarom: Moeite met het leren van een taal die ver van het Frans af staat, veel nagesynchroniseerde films, problemen op school.
2 Alinea I Kernwoorden: Le niveau d’anglais, tout à fait en bas du classement, forte progression.
    De positie van Frankrijk ten opzichte van andere landen.
 Alinea II Kernwoorden: protectionnistes, perde du terrain, le français, langue romane.
    Het beschermen van de eigen cultuur en het grote verschil tussen Frans en Engels.
 Alinea III Kernwoorden: obstacle, faible exposition, films majoritairement doublés.
    Nadelige gevolgen van nasynchronisatie (van films).
 Alinea IV Kernwoorden: inhibés, prennent moins la parole, préfèrent … ne pas parler plutôt que de faire des fautes


.
    Factoren die remmend kunnen werken.
 Alinea V Kernwoorden: l’enseignement d’une langue vivante, dès le CP, s’engager dans un « partenariat scolaire ».
    Initiatieven in het onderwijs.
Exercice 4 – compréhension détaillée
1 De functie van de getallen is om te laten zien dat Fransen slecht zijn in Engels (29e plaats op een ranglijst van 72 landen) maar dat er wel vooruitgang is (vorig jaar 34e plaats).
2 D
3 C
4 C
5 A want – reden, oorzaak, verklaring
 B dus – gevolg
 C uiteindelijk – opsomming
 D zelfs als – tegenstelling
6 Fransen komen weinig in aanraking met het Engels.
7 D
8 Pourtant, l'oreille, qui s’adapte à la naissance, se conditionne à sa langue maternelle et se referme dès l'adolescence.
Het gehoor, dat zich aanpast bij de geboorte, richt zich op de moedertaal en sluit zich weer af vanaf de puberteit.
9 A
10 Vanaf het begin van dit schooljaar wordt er lesgegeven in één levende taal vanaf groep 3 op de basisschool en alle middelbare scholen moeten partnerschool worden van een buitenlandse school.
11 Regelmatig oefenen om een taal goed te leren spreken en niet bang zijn om fouten te maken.





Slide 7 - Slide

MODULE LIRE LES 4

    Factoren die remmend kunnen werken.
 Alinea V Kernwoorden: l’enseignement d’une langue vivante, dès le CP, s’engager dans un « partenariat scolaire ».
    Initiatieven in het onderwijs.

Exercice 4 – compréhension détaillée
1 De functie van de getallen is om te laten zien dat Fransen slecht zijn in Engels (29e plaats op een ranglijst van 72 landen) maar dat er wel vooruitgang is (vorig jaar 34e plaats).
2 D
3 C
4 C
5 A want – reden, oorzaak, verklaring
 B dus – gevolg
 C uiteindelijk – opsomming
 D zelfs als – tegenstelling



6 Fransen komen weinig in aanraking met het Engels.
7 D
8 Pourtant, l'oreille, qui s’adapte à la naissance, se conditionne à sa langue maternelle et se referme dès l'adolescence.
Het gehoor, dat zich aanpast bij de geboorte, richt zich op de
 moedertaal en sluit zich weer af vanaf de puberteit.
9 A
10 Vanaf het begin van dit schooljaar wordt er lesgegeven in één levende taal vanaf groep 3 op de basisschool en alle middelbare scholen moeten partnerschool worden van een buitenlandse school.
11 Regelmatig oefenen om een taal goed te leren spreken en niet bang zijn om fouten te maken.





Slide 8 - Slide

LECON 5
ex 1 1 en revanche daarentegen  /2 Si Als  /3 Bien que Hoewel
4 Ainsi Zo  / 5 Malgré Ondanks

ex 2 1 source, bron                                          6 mortel, dodelijk
2 principale, belangrijkste                    7 municipalité, gemeente
3 bagnole, auto                                           8 aménager, inrichten
4 éloigné, afgelegen                                 9 revenus, inkomsten
5 équipé d’, voorzien van                       10 accessible, bereikbaar
Mot qui reste : permis = toegestaan

ex 3 ; 1 Leven zonder auto (/ voertuig) blijft een luxe die is voorbehouden aan de grote steden. Kleinere steden en dorpen zijn moeilijk bereikbaar met het openbaar vervoer en de afstanden zijn te groot om te kunnen lopen of fietsen.
2 Het verzoek is om andere vervoermiddelen dan de auto te gebruiken.
3 Van de mensen die de website Figaro.fr bezoeken. Ze gaan over het gebruik van de auto.
 





Exercice 4 – compréhension détaillée
1 favoriser, mais également, en revanche
2 Het ministerie wil het milieu sparen. Het ministerie wil zorgen voor de veiligheid van de Fransen (die op die manier ook nog geld kunnen besparen).
3 Sommigen willen de auto absoluut niet laten staan, terwijl het voor anderen een manier van leven is die wel werkt.
4 A
5 Omdat er te weinig mensen gebruikmaken van het openbaar vervoer.
6 D
7 geschikt voor korte stukjes, makkelijk te parkeren, verbruikt weinig, veiliger dan tweewielers
8 a vrai  /  b vrai  /  c faux / d vrai  / e faux
9 Carla H: Het openbaar vervoer is van slechte kwaliteit, overvol, oud, komt vaak te laat of rijdt helemaal niet en is ’s avonds en in het weekend onveilig.
 Amina L.: De maatschappij is zo ingericht dat de auto onmisbaar is.

10 A
11 A
12 B
13 Nicolas J.
Leçon 6
Exercice 1 – préparation
1 tandis que terwijl
2 du moins tenminste
3 plutôt que eerder … dan
4 pourvu que mits
5 comme zoals
Exercice 2
1 Peu à peu, il a changé.
 Aujourd’hui, plus.
2 het is nu een poppetje / het was vroeger een stapel banden
 hij is nu minder dik / hij was vroeger dikker
 hij is nu dynamischer / hij was vroeger minder dynamisch
 hij heeft nu geen bril / hij had vroeger een bril
 hij rookt geen sigaar (meer) / hij rookte vroeger een sigaar
Exercice 3
1 Lorsqu’, Mais, comme
2 Mais si
3 désastreuses, s’effondre, (aussi réactifs que ceux d’un) cheval mort, (spirale) négative
4 rampzalig, ineenstorten, net zo reactief als een dood paard, negatieve spiraal
5 A Het (tekstdeel) zwakt hem (= de zin) af.
 B Het vat hem samen.
 C Het legt hem uit.
 D Het is ermee in tegenspraak.
 C is het goede antwoord.
6 soit trois fois moins que si l’on marchait
7 Het verschil in sterftecijfer van mensen die meer dan zes uur per dag zitten en die minder dan drie uur per dag zitten. Mannen: 20% hoger, vrouwen 40% hoger.
8 1 niet
 2 niet
9 Le pire, dommages, néfastes, ruine, nuit, funeste
10 D
11 se baisser pour refaire ses lacets, pratiquer n’importe quelle activité (pourvu que l’on ne soit pas assis)
 De voorbeelden maken duidelijk hoe je de schadelijke gevolgen van te veel zitten kunt beperken.
12 B









Slide 9 - Slide

LECON 5
10 A
11 A
12 B
13 Nicolas J.


Leçon 6
Exercice 1 – préparation
1 tandis que terwijl
2 du moins tenminste
3 plutôt que eerder … dan
4 pourvu que mits
5 comme zoals  

e 2
1 Peu à peu, il a changé.
 Aujourd’hui, plus.





2 het is nu een poppetje / het was vroeger een stapel banden
 hij is nu minder dik / hij was vroeger dikker
 hij is nu dynamischer / hij was vroeger minder dynamisch
 hij heeft nu geen bril / hij had vroeger een bril
 hij rookt geen sigaar (meer) / hij rookte vroeger een sigaar

Exercice 3
1 Lorsqu’, Mais, comme
2 Mais si
3 désastreuses, s’effondre, (aussi réactifs que ceux d’un) cheval mort, (spirale) négative
4 rampzalig, ineenstorten, net zo reactief als een dood paard, negatieve spiraal
5 A Het (tekstdeel) zwakt hem (= de zin) af.
 B Het vat hem samen.
 C Het legt hem uit.
 D Het is ermee in tegenspraak.
 C is het goede antwoord.


6 soit trois fois moins que si l’on marchait
7 Het verschil in sterftecijfer van mensen die meer dan zes uur per dag zitten en die minder dan drie uur per dag zitten. Mannen: 20% hoger, vrouwen 40% hoger.
8 1 niet
 2 niet
9 Le pire, dommages, néfastes, ruine, nuit, funeste
10 D
11 se baisser pour refaire ses lacets, pratiquer n’importe quelle activité (pourvu que l’on ne soit pas assis)
 De voorbeelden maken duidelijk hoe je de schadelijke gevolgen van te veel zitten kunt beperken.
12 B









Slide 10 - Slide

6 soit trois fois moins que si l’on marchait
7 Het verschil in sterftecijfer van mensen die meer dan zes uur per dag zitten en die minder dan drie uur per dag zitten. Mannen: 20% hoger, vrouwen 40% hoger.
8 1 niet  / 2 niet
9 Le pire, dommages, néfastes, ruine, nuit, funeste
10 D
11 se baisser pour refaire ses lacets, pratiquer n’importe quelle activité (pourvu que l’on ne soit pas assis)
 De voorbeelden maken duidelijk hoe je de schadelijke gevolgen van te veel zitten kunt beperken.
12 B
Leçon 7   1 notamment vooral /2 encore davantage nog meer
3 soit … soit hetzij … hetzij /4 Alors Dan
5 quand même toch
ex 2 : 1 Omdat Fransen moeten gaan inzien dat ze blij mogen zijn met alle prettige dingen in Frankrijk.
2 C
Ex 31 Or l’ … sait, militaires / 2 D
3 Mogelijke woorden: l’armée, la guerre, le soldat, la lutte, les missiles. Deze woorden komen niet voor in al 2 en 3 / 4 Nee.
5 a la blancheur … saison d’été (regel 25) Het pure wit van de ijskappen verdwijnt tijdens de zomer.
  b Or, cette … vers l’espace (regel 27) De witte kleur zorgt ervoor dat de warmte gereflecteerd wordt
 c alors toute … les mers (r29) De warmte wordt geabsorbeerd door de zeeën.   d La fonte … encore davantage (regel 30) Het smelten van het ijs gaat nog sneller.   
6 2–3–1–4
7 Mijnen met grondstoffen en velden met olie en gas worden geëxploiteerd.  Buiten rijkdommen onder de grond en onder water, is de echte rijkdom van het poolgebied het feit
  dat er een andere koers gevaren kan worden (gedurende enkele maanden per jaar). Grote schepen kunnen via het noordwesten van de Atlantische Oceaan naar de Stille Oceaan
  varen en dat levert een flinke besparing op.
 Canada wil profiteren van alle schepen die voorbijvaren.
8 B



Slide 11 - Slide

c prépa oral
A Qui es-tu? Doel: je kunt over jezelf vertellen; je gezinssituatie over je woonplaats, je huidige situatie op het Stanislas en je toekomst. Je kunt uitleggen wat je volgend jaar zou willen gaan doen en waarom. Ook kan je een (mogelijk)beroep beschrijven (b1/b2)
B Parler d’un article/ d’un livre ou d’un film
1 : de quel article / film ou livre voulez vous parler ?
2. pourquoi voulez-vous parler de cet article/film/ livre
3 : donnez un résumé de l’article / film ou livre
4. donnez votre opinion sur un sujet de l’article/ du livre ou du film, formulez des arguments pour ou contre
C: les conversations
(demander des renseignements/ se plaindre/ décrire /  un D : D: un entretien d'embauche


Slide 12 - Slide

qui es-tu : tu parles de
 toi et ta famille (amplement)
  • toi et ta famille : tu racontes avec qui tu vis ét tu sais décrire un membre de ta famille
  • ton village / ta ville (géographie, les avantages et les désavantages, l'environnement)
  • ta vie au lycée : tu exprimes ton opinion sur les matières que tu aimes et celles que tu détestes, et tu sais expliquer à un français ce que tu fais.
  • ton avenir : qu’est-ce que tu vas faire (avenir proche)/ quelles études t’intéressent et pourquoi, quels métiers?
  • Où habiteras-tu dans dix ans et pourquoi?
  • tes loisirs ( quoi/quand/combien de fois)
  • tes looks

Slide 13 - Slide

 toi et ta famille :
Mon père/ ma mère  s’appelle ……, il a …..ans et il/ elle  travaille comme…….
j’ai une soeur, elle s’appelle ….. et elle a ….. ans / j’ai un frère……………
Ma soeur aime bien …..

Nous avons deux chiens/ trois chats/ un perroquet/ des tortues/ un cochon d’inde
Mon père adore…… et il ……….

 ton village / ville (et tu exprimes ton opinion)
sinds wanneer : depuis (jaartal).
la Haye = Den Haag
les environs (de omgeving)
les avantages ( de voordelen)
les désavantages (de nadelen)
à ..(je woonplaats) il y a …….. et……..

qui es-tu
j'aime faire....... parce que ........
je joue depuis.......... ans /  je fais .........
c'est mon loisir préféré parce que ...............

Slide 14 - Slide

ton avenir : 
qu’est-ce que tu vas faire/ quelles études t’intéressent et pourquoi, quels métiers?
l’année prochaine je vais faire des études de médecine/droit/économie/ gestion/ politique
à ……(plaats) parce que ………….
j’aimerais faire des études de ….parce que…….. Plus tard je voudrais travailler comme…….ou……….. parce que……... .

Où habiteras-tu et pourquoi?
ville de rêve, explique pourquoi, les avantages et les désavantages
(utilisez le futur!)
qu’est-ce qui est important pour toi? (tes valeurs, qu’est-ce qui est important dans la vie. Côté coeur/ côté épanouissement personnel etc
tes loisirs ( qu’est-ce que tu fais comme sport ou dans tes loisirs? Pourquoi? Depuis quand? etc
tes looks : décris ton style

Tes looks : j'ai un style unique/ je ne suis pas accro de la mode/ j'aime porter.... côté physique je suis.... j'ai les yeux ..... et les cheveux..... je mesure ......... et j'aime bien mettre des baskets

Slide 15 - Slide

B: Parler d’un article/ d’un livre ou d’un film
1 : de quel article / film ou livre voulez vous parler ?
2. pourquoi voulez-vous parler de cet article/film/ livre
3 : donnez un résumé de l’article / film ou livre
4. donnez votre opinion sur un sujet de l’article/ du livre ou du film, formulez des arguments pour ou contre

donnez-moi l'article à l'avance!!

Slide 16 - Slide

c les conversations libre service
- décrire un métier  (leçon 2)
leçon  3 : ex 4 / 5  ou 6
leçon 4 : ex 4/ 5
leçon 5 : 3


Slide 17 - Slide

D: un entretien d'embauce à personnaliser

Slide 18 - Slide

d ; werken aan de weektaak au choix : 
- examenvoca leren
- afmaken examen 2021 . 3
- werken aan gesprekjes/ trainen

Slide 19 - Slide