This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
1. Een celwand is een stevig laagje om een cel heen
A
Ja
B
Nee
Slide 1 - Quiz
2. De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt
A
Ja
B
Nee
Slide 2 - Quiz
3. Een orgaanstelsel is een groep organen die samen een taak uitvoeren
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quiz
4. Hier zie je een orgaan getekend
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quiz
5. In de kern van de cel van een mens zitten 48 chromosomen
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quiz
6. Als de bovengrondse delen van een paardenbloem in de herfst afsterven, zal de jonge paardenbloem die in de lente groeit, gemakkelijk uit de grond worden getrokken bij een storm
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
7. Het vatenstelsel vind je alleen in de wortels en de bladeren van een plant
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quiz
8. Alle zijwortels van een plant samen noem je het wortelstelsel
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quiz
Een huidcel van een olifant heeft 56 chromosomen
9. Als deze huidcel deelt, dan heeft elke dochtercel ook 56 chromosomen
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
10. Erfelijke informatie over de grootte van je voet is alleen opgeslagen in de cellen van je voet
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quiz
Linda kijkt door een microscoop naar cellen. Ze wil erachter komen of deze cellen dierlijk of plantaardig zijn.
11. Als ze een celmembraan ziet, dan weet Linda direct dat het dierlijke cellen zijn.
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quiz
12. Een wortel is een orgaan van een plant
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quiz
13. In de stengel van een plant kunnen bladgroenkorrels zitten
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
14. In de afbeelding zijn meerdere cellen te zien
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quiz
15. In de afbeelding zijn de chromosomen zichtbaar
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quiz
16 Zijn de grote hersenen een cel, een orgaan, een orgaanstelsel of een organisme?
A
Een cel
B
Een orgaan
C
Een orgaanstelsel
D
Een organisme
Slide 16 - Quiz
Hoe worden dochtercellen net zo groot als de moedercel waaruit ze ontstaan?
A
Door celdeling
B
Door kerndeling
C
Door plasmagroei
Slide 17 - Quiz
Sommige cellen hebben een grote vacuole, midden in de cel.
18 Waarmee is zo'n vacuole gevuld?
A
Bladgroenkorrels
B
Chromosomen
C
Vocht
D
Zuurstof
Slide 18 - Quiz
Vandaag is er practicum. De leerlingen werken in duo's. Ieder duo krijgt van de lerares vier microscooppreparaten. Op elk preparaat zit een etiketje (zie afbeelding 4). Kirsten en Angeline werken samen.
19 In één van de preparaten zijn geen celwanden om de cellen aanwezig. In welk preparaat is dat?
A
In preparaat 1
B
In preparaat 2
C
In preparaat 3
D
In preparaat 4
Slide 19 - Quiz
Kirsten en Angeline krijgen de opdracht om een cel met bladgroen te bekijken en te tekenen. Zij gebruiken daarvoor een preparaat met boomalgen.
20 Wat kunnen cellen doordat ze bladgroen hebben?
A
Bewegen
B
Fotosynthese uitvoeren
C
Stoffen verbranden
D
Zich voortplanten
Slide 20 - Quiz
Volgens Kirsten zit er in de cellen van een ui een kern.
21 Heeft Kirsten gelijk?
A
Ja, want alleen plantaardige cellen hebben een kern
B
Ja, want zowel dierlijke als plantaardige cellen hebben een kern
C
Nee, want alleen dierlijke cellen hebben een kern
D
Nee, want de cellen in het uienvlies hebben geen groene kleur
Slide 21 - Quiz
Volgens Angeline zit er in de spermacellen van de stier een grote vacuole.
22 Heeft Angeline gelijk?
A
Ja, want alleen dierlijke cellen hebben een grote vacuole
B
Ja, want alleen plantaardige cellen hebben een grote vacuole
C
Nee, want alleen dierlijke cellen hebben een grote vacuole
D
Nee, want alleen plantaardige cellen hebben een grote vacuole
Slide 22 - Quiz
In een organisme komen onder andere cellen, organen en orgaanstelsels voor.
23 Wat is de juiste volgorde van deze delen, van groot naar klein?
A
Cel – organisme – orgaan – orgaanstelsel
B
Orgaan – orgaanstelsel – cel – organisme
C
Organisme – orgaan – orgaanstelsel – cel
D
Organisme – orgaanstelsel – orgaan – cel
Slide 23 - Quiz
Bomen krijgen hun stevigheid van het hout in de stam. Niet alle planten hebben echter hout in hun stengels.
24 Hoe komen planten zonder hout aan hun stevigheid?
A
Doordat ze ergens tegenaan groeien
B
Door stevige vezels in hun stengels
C
Door voedingsstoffen
D
Door water
Slide 24 - Quiz
25 Is in dit blad een bladsteel te zien? En nerven?
A
Alleen een bladsteel
B
Alleen nerven
C
Een bladsteel en nerven
Slide 25 - Quiz
26 Welke van de volgende organen behoort tot het verteringsstelsel?
A
Het hart
B
De holle ader
C
De lever
D
Het ruggenmerg
Slide 26 - Quiz
27 Is het oog een orgaan?
A
Ja, want het oog heeft een bepaalde taak
B
Ja, want het oog is onderdeel van een torso
C
Nee, want het oog heeft meerdere taken
D
Nee, want het oog is geen onderdeel van een torso
Slide 27 - Quiz
28. Noteer de namen van de nummers 1 tot en met 6
Slide 28 - Open question
29 Noteer de namen van de nummers 2 tot en met 7
Slide 29 - Open question
Cellen hebben vaak een bepaalde vorm die anders is dan de vorm van andere cellen.
30 Wat bepaalt de vorm van cellen?
Slide 30 - Open question
Een nier kan door een levend persoon aan een patiënt worden gedoneerd. Een lever kan niet door een levend persoon worden gedoneerd.
31 Waarom kan dit met een nier wel en met een lever niet?
Slide 31 - Open question
In alle levende mensen vindt celdeling plaats. Toch groeit niet elk levend mens.