Verkleinwoorden - groep 7/8

Verkleinwoorden
In de Nederlandse taal worden héél vaak verkleinwoorden gebruikt.

Wil je nog een biertje?
Ik eet een broodje kaas.
Een middeltje tegen keelpijn.
Een eitje bij het ontbijt.
Een kroket met frietjes.
Koekjes bij de koffie.
Het sprookje van Roodkapje.
Wil je als toetje een ijsje?

In deze les gaan we leren welke regels gelden voor de verkleinwoorden.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Verkleinwoorden
In de Nederlandse taal worden héél vaak verkleinwoorden gebruikt.

Wil je nog een biertje?
Ik eet een broodje kaas.
Een middeltje tegen keelpijn.
Een eitje bij het ontbijt.
Een kroket met frietjes.
Koekjes bij de koffie.
Het sprookje van Roodkapje.
Wil je als toetje een ijsje?

In deze les gaan we leren welke regels gelden voor de verkleinwoorden.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

We hebben ook weer uitzonderingen op deze regels, maar laten we eerst wat oefenen met de regels die we tot nu toe hebben geleerd.
Wat is het verkleinwoord van
de kam
A
het kampje
B
het kamtje
C
het kammetje
D
de kammetje

Slide 3 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
de hark
A
het harkje
B
het harrekje
C
de harkje
D
het harktje

Slide 4 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
de nicht
A
het nichttje
B
het nichje
C
de nichtje
D
het nichtje

Slide 5 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
het spel
A
het speltje
B
het spelletje
C
het spelje
D
de speltje

Slide 6 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
de duim
A
het duimpje
B
het duimtje
C
de duimtje
D
het duimetje

Slide 7 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de sprong
A
het sprongetje
B
het sprongtje
C
de sprongtje
D
het sprongje

Slide 8 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de slager
A
de slagertje
B
het slagerje
C
het slaagertje
D
het slagertje

Slide 9 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de tand
A
het tandje
B
het tandtje
C
het tandetje
D
het tandetje

Slide 10 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de tante
A
het tantje
B
het tanttje
C
het tandetje
D
het tantetje

Slide 11 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de veter
A
het veterje
B
het veteretje
C
het vetertje
D
het veetertje

Slide 12 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de pan
A
het panje
B
het pannetje
C
het panneje
D
de pantje

Slide 13 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
het ei
A
het eije
B
het eiertje
C
het eitje
D
het eipje

Slide 14 - Quiz

Schrijf het verkleinwoord op en klick op 'bewaren'. Daarna kun je met 'Toon uitleg' controleren of je antwoord goed was en het eventueel verbeteren.
Gebruik slide 2, 3, 4 en 18, 19, 20 om het juiste antwoord te vinden.
bikini

Slide 15 - Open question


ding

Slide 16 - Open question


ballon

Slide 17 - Open question


la

Slide 18 - Open question


accu

Slide 19 - Open question


jongen

Slide 20 - Open question


behang

Slide 21 - Open question


app

Slide 22 - Open question


radio

Slide 23 - Open question


bikini

Slide 24 - Open question


trolley

Slide 25 - Open question


douche

Slide 26 - Open question


hyena

Slide 27 - Open question


braam

Slide 28 - Open question


duim

Slide 29 - Open question


ruzie

Slide 30 - Open question


wandeling

Slide 31 - Open question


vitamine

Slide 32 - Open question

Dit is het einde van de les.
Ik denk dat jullie het nu met Gargamel eens zijn...

Slide 33 - Slide